Posts tonen met het label Therapie. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Therapie. Alle posts tonen

dinsdag 27 september 2011

Redirect

WILSON, T., Redirect. The Surprising New Science of Psychological Change. NY, Boston, London, Little, Brown and Company, 2011, 278 pp. – ISBN 978 0 316 19904 9

Wist u dat u een traumatische gebeurtenis beter te boven kunt komen met een eenvoudige schrijfoefening, dan met een programma dat speciaal opgezet is voor het verwerken van trauma’s? Onwaarschijnlijk? Toch heeft gedegen wetenschappelijk onderzoek dit uitgewezen. En het gebeurt wel vaker dat dure en ingewikkelde programma’s en behandelingen voor persoonlijke en sociale problemen niet werken, zegt Timothy Wilson.

Allerhande beleidsmakers, zelfhulpgoeroes en coaches vertrouwen op het gezond verstand om problemen op te lossen. Dat zegt ons bijvoorbeeld dat mensen ingrijpende ervaringen beter kunnen verwerken als ze die met anderen delen, of dat het vooruitzicht op ernstige gevolgen iemand kan afhouden van riskant gedrag. Maar gezond verstand houdt geen rekening met hoe mensen zelf hun gedrag of probleem zien.

Waarom werkt de schrijfoefening wel en het dure traumaprogramma niet? Omdat de schrijfoefening mensen in staat stelt om afstand te nemen en de gebeurtenis een betekenis te geven waarmee ze verder kunnen. Dit mag helemaal niet verbazen, zegt Timothy Wilson. Mensen reageren niet in de eerste plaats op de objectieve feiten, maar op de voorstelling die zij ervan hebben gemaakt. Iedere gebeurtenis wordt bliksemsnel geïnterpreteerd en krijgt daardoor een unieke betekenis, die voor waar aangenomen wordt.

We vertellen onszelf voortdurend verhalen over de wereld en over onszelf. Deze persoonlijke verhalen bepalen hoe we voelen en handelen. Als het goed gaat kunnen ze ons helpen om de uitdagingen in het leven met succes aan te pakken. Maar we kunnen gebeurtenissen ook zo interpreteren dat we vast komen te zitten in gedrag dat ons nog meer ellende bezorgt.

We zouden ons dus heel wat hoofdbrekens kunnen besparen als we onszelf of anderen ertoe konden brengen andere verhalen te vertellen. Die kunnen tot een meer bevredigend leven leiden en minder problemen opleveren. Net als de oude houden de nieuwe verhalen vervolgens zichzelf in stand. Zo worden ze de basis van blijvende veranderingen.

Natuurlijk zijn er interventies en behandelingen die mensen helpen met het hervormen van hun verhalen. Maar niet iedereen heeft behoefte aan een langdurige therapie of beschikt over de nodige middelen. Het hoeft overigens niet duur en ingewikkeld te zijn, zegt Timothy Wilson. Er zijn relatief eenvoudige ingrepen voorhanden, die bovendien wetenschappelijk getoetst en verantwoord zijn.

Wilson toont aan hoe een schrijfoefening helpt om moeilijke gebeurtenissen te verwerken. Hij verheldert hoe je je persoonlijk welbevinden kan verhogen door middel van technieken die veel beter werken dan alles wat je in de overvloedige zelfhulpliteratuur kunt vinden. Aan ouders maakt hij duidelijk waarom noch strengheid noch toegeeflijkheid opleveren wat zij wensen, en hoe ze beter kunnen straffen en belonen. En hij legt uit hoe zij hun kinderen kunnen helpen een gezond beeld te vormen over zichzelf en de wereld.

Verder verduidelijkt Wilson hoe de gangbare programma’s om sociale kwesties aan te pakken hun doel vaak voorbij schieten. Seksuele voorlichting helpt niet om tienerzwangerschappen te voorkomen. Afschrikwekkende beelden en vooruitzichten houden jongeren niet af van jeugdcriminaliteit en drugs- en alcoholmisbruik. Vrijwilligerswerk, gemeenschapsdienst en een ordelijke leefomgeving hebben meer effect omdat ze aansluiten op hun verhaal. Discriminatie en vooroordelen kunnen met meer kans op succes bestreden worden wanneer mensen anders leren kijken naar zichzelf.

We mogen er niet te snel van uitgaan dat een interventie werkt, zegt Wilson. Nattevingerwerk doet meer kwaad dan goed. In het tweede hoofdstuk legt hij op een zeer begrijpelijke wijze uit hoe experimenteel wetenschappelijk onderzoek werkt. Alleen op deze wijze kan men uitvinden of een ingreep het beoogde effect heeft. Consequent met dit uitgangspunt wordt iedere methode om gedragsverandering te bewerken aan deze wetenschappelijke standaard getoetst.

Met enige terughoudendheid ben ik aan dit boek begonnen. In iedere boekhandel vind je tientallen boeken die een nieuwe en revolutionaire methode aanprijzen waarmee je gelukkig kunt worden en je leven radicaal kan veranderen. Maar mijn argwaan bleek snel ongegrond. Dit werk hoort echt niet thuis tussen de onoverzichtelijke berg zelfhulpliteratuur. Het is geschreven door een eminente sociaal-psycholoog, professor aan de Universiteit van Virginia. Zijn inzichten zijn gebaseerd op gedegen wetenschappelijk onderzoek. Met brio doorprikt hij de onnodig ingewikkelde constructies van de zelfhulpbusiness.

Dit boeiende werk is uitermate toegankelijk geschreven en zelfs in het Engels opmerkelijk vlot te lezen. Een Nederlandse vertaling, met aanpassing aan de Nederlandse en Vlaamse situatie, zou dit waardevolle werk echter voor een veel ruimer publiek toegankelijk maken. Waar is de uitgever die deze uitdaging aangaat?

© Minervaria

Deze recensie is ook te lezen op Noorderlicht

dinsdag 3 augustus 2010

Het einde van de psychotherapie

VERHAEGHE, P., Het einde van de psychotherapie. A’dam, De Bezige Bij, 2009, 253 pp. – ISBN 978 90 234 4202 82

De klassieke psychotherapie ligt op apegapen, stelt Paul Verhaeghe, klinisch psycholoog en psychoanalyticus. In de afgelopen decennia is de kijk op psychische problemen en psychiatrische aandoeningen drastisch veranderd. De opvatting dat psychische problemen een betekenisvolle reactie zijn op opvoeding en sociale omstandigheden, heeft plaats gemaakt voor een streng biomedisch denkkader waarin alle menselijke problemen een neurologisch-genetische verklaring heten te hebben. De klassieke neurosen zijn stoornissen of disorders geworden waar mensen niets aan kunnen doen en waarvoor ze niet verantwoordelijk zijn. En psychotherapie die een eigen inzet vraagt, is vervangen door gemakkelijke pillen.

Je zou deze evolutie kunnen toejuichen als een vooruitgang in de kennis en aanpak van psychische problemen, ware het niet dat zich in onze welzijnsmaatschappij steeds meer mensen met een psychische stoornis aandienen. Om de haverklap worden trouwens nieuwe stoornissen ‘gevonden’ waarvoor dan weer telkens nieuwe behandelingen met medicijnen worden uitgedokterd en gepropageerd. Steeds meer mensen, ook insiders, zijn de overtuiging toegedaan dat psychotherapie niet werkt.

Bovendien veranderde het cliëntenbestand van de gemiddelde psychotherapeut aanzienlijk. De mensen die leden onder psychische problemen die hun levenskwaliteit ernstig aantastten, hebben plaats gemaakt voor mensen die op zoek zijn naar zichzelf. Ze lijden onder het onvermogen om te leven met onzekerheid en onvolledigheid, en verwachten van de therapeut een antwoord op de vraag welke keuzes te maken. Het menselijke tekort als normale levensproblematiek wordt stilaan een ziekte of stoornis. De vraag die psychotherapeuten tegenwoordig het vaakst te horen krijgen luidt: "Wat moet ik met mijn leven?"

Hoe heeft het zover kunnen komen? Paul Verhaeghe maakt een analyse van een combinatie van maatschappelijke ontwikkelingen waarvoor de psychotherapie de zwarte piet toegespeeld krijgt. Hij toont aan hoe een uit de hand gelopen meritocratie de traditionele groepen heeft weggevaagd, en individuen verweesd en geïsoleerd heeft achtergelaten met een algemeen gebrek aan zinverlening. Dezelfde sociaaleconomische ontwikkelingen die mensen uit hun groep of hun context lichten, isoleren ook hun problemen. Als koren op de molen van de rechtse analyse komt het probleem helemaal op rekening van het individu: eigen schuld dikke bult.

In dezelfde periode hebben de mens- en sociale wetenschappen, op zoek naar meer wetenschappelijke status en in de illusie van iedere generatie dat men (bijna) het eindpunt van kennis en kunde heeft bereikt, zich in de armen van de biomedische wetenschappen geworpen. De specifieke oorzaak van psychische problemen en stoornissen is immers relatief onduidelijk. Dan is zelfs een schijn van objectiviteit zeer aantrekkelijk. Men gaat genoegen nemen met een gefragmenteerde, puur gedragsmatige omschrijving, zoals de opeenvolgende versies van de DSM laten zien. Verhaeghe legt haarscherp bloot hoe misleidend deze benadering is, en hoe ze mensen met problemen door middel van etikettering een geruststellende identiteit verschaft met inbegrip van de bijhorende medicatie.

In deze evolutie gaat de psychotherapie echter zelf ook niet vrijuit. Al te lang huldigde men de eenzijdige veronderstelling dat alle psychische problemen te verklaren waren door een foute opvoeding en maatschappelijke omstandigheden. Als gevolg daarvan ging men er vanuit dat psychotherapie alleenzaligmakend was, voor alles hielp en zelfs de maatschappij kon veranderen. Het gevolg was een ongecontroleerde wildgroei van uiteenlopende scholen en zelfverklaarde therapeuten die de geloofwaardigheid van de discipline ernstig aantastten.
De overschatting van de mogelijkheden van de psychotherapie is haar slecht bekomen. De hooggespannen verwachtingen werden niet ingelost en onderschatting was het gevolg. Psychotherapie werd de kop van jut voor de mislukkingen in de geestelijke gezondheidszorg.

Is daarmee een einde gekomen aan de psychotherapie, waarvan de basis in het begin van de vorige eeuw door de psychoanalyse werd gelegd? Moet wie zich brandt nu maar op de blaren zitten? Verhaeghe meent van niet. Nieuwe problemen vragen een andere aanpak en andere oplossingen. De nieuwe therapeut zal zijn vertrouwde arsenaal aan methodes moeten loslaten en zich moeten afstemmen op de nieuwe patiënt of cliënt. Die is minder geneigd tot introspectie, en wil zonder veel inspanning van zijn probleem verlost worden. De nieuwe therapeut zal dan ook veel meer dan vroeger energie moeten besteden aan het uitbouwen van een therapeutische relatie, en mensen leren reflecteren.

Wie met psychotherapie bezig is ziet natuurlijk vooral de sombere kanten van het bestaan. Paul Verhaeghe maakt een scherpe analyse van de pijnpunten van onze moderne maatschappij. Het einde van de psychotherapie is dan ook geen vrolijk boek. Het balanceert geregeld op het randje van doemdenken.
Toch erkent hij ook de verdienste van de recente evoluties in de geestelijke gezondheidszorg. Zoals Eline Saks getuigt heeft medicatie veel mensen met psychiatrische problemen geholpen het aanmodderen te ontstijgen en een rijk leven te leiden. We mogen het kind echter niet met het badwater weggooien. Verhaeghe pleit daarom voor een genuanceerde visie op geestelijke gezondheid. Psychische problemen zijn geen geïsoleerde problemen van een individu en diens onmiddellijke omgeving, maar evenmin een zuiver effect van externe invloeden waarvan iemand het slachtoffer is.

Verhaeghe goochelt natuurlijk met de visie en begrippen uit de psychoanalyse. Alhoewel enigszins vertrouwd met dit begrippenkader had ik het toch knap lastig met zijn relatief ondoorzichtige en abstracte taal. In het eerste stroeve hoofdstuk wordt de lezer meteen voor de leeuwen gegooid. Wie deze hindernis heeft genomen wordt echter beloond met een doordringende kritische kijk van een insider op de huidige stand van zaken in de geestelijke gezondheidszorg en de psychiatrie.

© Minervaria

donderdag 30 oktober 2008

Uit de comfortzone

SILLS, J., Uit de comfortzone. Gids voor succesvol veranderen. (Vert. The Comfort Trap, or What If You're Riding a Dead Horse?) A'dam, Uitg. Archipel, 2005, 228 pp. – ISBN 978 90 6305 357 4

Als je wil komen vanwaar je bent naar waar je heen wil moet je vechten. En die strijd moet je zelf leveren, zegt Judith Sills.

Er zijn twee redenen om te willen veranderen: we zijn ontevreden met onze huidige situatie of we hunkeren naar iets wat we niet hebben maar wel graag zouden willen. Veranderen is echter verschrikkelijk moeilijk. Het lokt angst uit, en die drijft ons terug binnen de muren van onze comfortzone. In deze behaaglijke toestand van gewoonte en rust brengen de meesten onder ons het grootste deel van hun leven door. Het is een vertrouwde haven, een soort toevluchtsoord waarin we ons veilig en gemakkelijk voelen.

Zolang deze toestand emotioneel welzijn biedt, is alles in orde. Maar als toevluchtsoord is de comfortzone slechts een tijdelijke verblijfplaats. Uitdagingen van buiten en binnen zorgen ervoor dat we ons op een bepaald moment ingeperkt voelen en verder willen. De voldoening die we aanvankelijk voelden vloeit weg, en we voelen ons gevangen.

Uit de comfortzone vertelt ons hoe we de eigen grenzen kunnen overschrijden om vooruit te komen in het leven en zo de muur te overwinnen om van de ene comfortzone naar de andere te gaan. Je kan natuurlijk beroep doen op een psychotherapeut, of anderen vragen je te helpen, maar je zal het leeuwendeel toch zelf moeten doen. Hoe je jezelf ertoe kunt brengen te veranderen is onderwerp van dit boek.

Judith Sills, klinisch psychologe en psychotherapeute, distilleerde uit haar praktijk zeven stappen, die iemand altijd moet zetten wil hij/zij veranderen. Van elke stap legt ze uit wat er nodig is om ze te zetten, hoe je het kan doen en waarom. Ze pareert de uitvluchten die mensen bedenken om ze niet te hoeven zetten, en illustreert dit alles met voorbeelden uit haar praktijk. Het overwinnen van angst en het motiveren van jezelf zijn de rode draad in het stappenplan, want angst en berusting zijn de belangrijkste hinderpalen om over de muur te klimmen.

Met dit boek heb je geen leest-lekker-wegboek in handen dat je een wonder belooft als je enkele technieken toepast. Sills veegt de weerstand tegen verandering niet onder de mat. Veranderen is hard werken, maar het is mogelijk, zegt Sills. Ze gaat uitvoerig in op de vele obstakels waarop mensen kunnen botsen en op het terug vallen in oude, vertrouwde gedragspatronen. Er wordt ook niets beloofd. Veranderen is moeilijk en je moet dat onder ogen zien.

Maar haar visie is hoopvol: het kàn als je het maar haalbaar maakt voor jezelf. Een reeks kleine stapjes kunnen evenveel opbrengen als een plotse breuk met het verleden. Om duurzaam te veranderen zijn de zeven stappen noodzakelijk, maar je moet en kan ze op je eigen manier invullen. Je hoeft ze zelfs niet noodzakelijk in dezelfde volgorde te zetten. Op een boeiende en motiverende wijze illustreert ze dit met het veranderingsproces van een beperkt aantal cliënten uit haar praktijk.

Judith Sills zet een levensecht, menselijk en realistisch verhaal neer. Je herkent er zonder moeite je eigen vallen en opstaan in en de hindernissen die je beletten te doen wat je echt graag zou willen. Ze combineert geduld en inlevingsvermogen met diepgaande beschouwingen en doordachte inzichten en adviezen. Als ik een psychotherapeut zocht, dan wilde ik graag iemand als Judith Sills.

Het veranderingsproces is inderdaad niet rechtlijnig en eenvoudig. Toch zou je verwachten dat iemand die er beroepsmatig mee bezig is erin slaagt dit helder te presenteren. Dit is niet echt het geval. Regelmatig moest ik zelf terug lezen om weer helder te krijgen waar ik was. In de werkelijkheid, en zeker die van de persoonlijke verandering, kan je inderdaad vaak door het bos de bomen niet meer zien. Sills heeft zoveel te vertellen dat de structuur van haar betoog regelmatig warrig en wazig wordt. Ik mis ook een genummerde indeling binnen elk hoofdstuk, die me had geholpen me te oriënteren. Voor een boek met zo'n boeiende inhoud is dit een gemiste kans.

© Minervaria

maandag 23 juni 2008

Leven in je leven

YOUNG, J.E. & J.S. KLOSKO, Leven in je leven. Leer de valkuilen in je leven herkennen. (Vert. Reinventing Your Life) Lisse, Swets & Zeitlinger, 1999, 333 pp. – ISBN 90 265 1569 3

Valkuilen zijn hardnekkige patronen in onze relaties die ons beletten ons goed te voelen en onze levensdoelen te bereiken. In onze kindertijd werkte zo’n patroon als overlevingsstrategie wanneer ons iets werd aangedaan door mensen die ons nabij stonden. We werden in de steek gelaten, bekritiseerd, beperkt, misbruikt, buiten gesloten of verwaarloosd. Die strategieën zijn iets van onszelf geworden en we blijven ze als volwassene gebruiken ook als we ze niet (meer) nodig hebben.

Voor kinderen is de gang van zaken in het eigen gezin immers vanzelfsprekend. De ervaringen in onze kindertijd bepalen dan ook ons model van de werkelijkheid, onze diepste overtuigingen of schema’s over onszelf en de wereld. Deze schema’s zitten heel erg vast. Alle nieuwe ervaringen worden aan die overtuigingen getoetst en op basis daarvan aangenomen of verworpen.

Valkuilen verstoren en vervormen echter onze kijk op de werkelijkheid. Ze roepen sterke gevoelens op van woede, angst of verdriet en beletten ons om te genieten en in onszelf te geloven. Daardoor blijven we de oude gekende patronen en daarmee de pijn uit onze kindertijd herhalen. Bijna iedereen herhaalt de negatieve ervaringen met relaties uit de kindertijd op een zelfdestructieve manier.

Om mensen met emotionele problemen te helpen om uit deze spiraal te komen, ontwierp Young de valkuiltherapie, tegenwoordig schematherapie genoemd. Deze vorm van therapie heeft haar wortels in de cognitieve therapie en combineert deze met methodes uit de gedragstherapie en de psychodynamische visie. Daardoor kan ze fundamenteler en veelomvattender werken.

Dit boek is een zelfhulpboek. In de eerste hoofdstukken leggen de auteurs uit wat valkuilen zijn, hoe ze ontstaan, hoe mensen met hun valkuilen omgaan en hoe ze kunnen veranderen.
Op basis van de 6 fundamentele behoeften van jonge kinderen onderscheiden zij 11 valkuilen. Met behulp van een algemene vragenlijst krijgt de lezer een idee welke valkuilen op hem/haar van toepassing zijn.

De valkuilen zelf komen in de volgende hoofdstukken aan de orde. Ieder hoofdstuk begint met een voorbeeld en een vragenlijst. Op basis hiervan kan je nagaan in welke mate deze valkuil op jou van toepassing is. Vervolgens kan je lezen waarover deze valkuil gaat, wat ze met je doet, hoe ze te verklaren is en hoe je ze kan veranderen.

In dit boek wordt je verteld hoe je kan ontsnappen aan negatieve gedachten en je weer goed kan voelen. Het is bestemd voor mensen die de zich steeds herhalende problemen in hun leven willen aanpakken. Iedereen kan zich er echter in terug vinden en er voordeel mee doen. Elke mens heeft in zijn kindertijd immers een aantal stevige overtuigingen gevormd, die hem of haar geregeld dwars kunnen zitten in relaties of zelfwaardering.

Met enig aplomb beweren de auteurs in de inleiding dat dit boek de meeste zelfhulpboeken overstijgt. Eerst zien en dan geloven, dacht ik. Ze hebben gelijk.
Met een heldere en eenvoudige tekst laat het boek zich bovendien vlot lezen. De vele voorbeelden maken de inzichten zeer duidelijk.

© Minervaria

dinsdag 20 november 2007

In het diepst van de ziel

WIJNBERG, J., In het diepst van de ziel is niets te zien. Den Haag/Schiedam, Scriptum/Roularta, 2003, 157 pp. – ISBN 90 5466 733 8

In de laatste decennia is de psychologie ongemerkt de nieuwe religie geworden. De psycholoog is op de stoel van de priester of dominee gaan zitten, en verspreidt een aantal nieuwe geloofsartikelen die een enorme invloed hebben op het denken en doen van ons allemaal. Wij worden om de oren geslagen met flink veel wartaal over zelfontplooiing, assertiviteit, kwetsbaarheid, de noodzaak van verwerking, ondoorgrondelijkheid en meer van dat fraais.

In dit boek oefent Jeffrey Wijnberg scherpe kritiek uit op deze adagiums. Hij toont aan dat veel problemen in wezen non-problemen zijn. Ze horen gewoon bij het leven, maar worden vaak als onverteerbaar in stand gehouden en gecultiveerd door therapeuten en hulpverleners. Op radicale wijze ontmaskert hij zo de traditionele hulpverlening. Maar hij biedt wel een alternatief: de provocatieve stijl, waarbij de mens/patiënt uitgedaagd wordt zichzelf te relativeren en zijn eigen leven in handen te nemen.

Zijn zinnige visie sluit aan bij die van socioloog Frank Furedi. Zoals alle andere werkjes van Wijnberg, leest ook dit boekje als een trein. De verschillende hoofdstukjes behandelen ieder een gangbare misvatting over geestelijke gezondheid. De thema’s zijn wat systematischer uitgewerkt dan in zijn andere werkjes.

Een aanrader voor wie uitgekeken is op diepzinnigheden en aan no-nonsens psychologie toe is.

© Minervaria

woensdag 17 oktober 2007

Basisboek cognitieve therapie

BECK, J.S., Basisboek cognitieve therapie. (Vert. Cognitive Therapy: Basics and Beyond) Baarn, Uitg. Intro, 1999, 311 pp. – ISBN 90 5574 116 7

Judith Beck is directeur van het Beck Institute for Cognitive Therapy and Research in Philadelphia en doceert aan de universiteit van Pennsylvania.
Zij heeft dit boek geschreven voor een brede groep geïnteresseerde hulpverleners, zowel met weinig als veel ervaring in de cognitieve therapie. Haar bedoeling is een overzicht te bieden van de grondbeginselen en de fundamenten voor de praktijk van de cognitieve therapie. Het is bedoeld als handboek voor cognitief therapeuten, dat de gesuperviseerde praktijkervaringen aanvult.

De cognitieve therapie heeft zich de laatste jaren zeer sterk ontwikkeld. Ze werd rond 1960 aan de universiteit van Pennsylvania ontwikkeld door Aaron T. Beck en Albert Ellis. Cognitieve therapie is een van de weinige vormen van psychotherapie die empirisch gevalideerd zijn. De effectiviteit ervan voor de behandeling van zeer verscheidene psychische problemen en stoornissen is door verschillende onafhankelijke onderzoekers bevestigd.
De cognitieve stroming in de psychologie gaat ervan uit dat onze emoties en gedrag worden bepaald door gedachten over onszelf en onze situatie. Vervormde of disfunctionele denkgewoonten vormen de essentie van de meeste psychische problemen of stoornissen. Met dergelijke denkgewoonten gaan mensen hun ervaringen stelselmatig vooringenomen interpreteren. Als cliënten daar zicht op krijgen, en andere denkgewoonten aanleren, dan blijken symptomen vrij vlug te verminderen en voorgoed weg te blijven. De cognitieve therapie richt zich dus niet op het verleden maar op het hier-en-nu.

De cognitieve therapie stelt zich niet als doel alle problemen van een cliënt op te lossen. Dit is immers niet mogelijk. In de therapie worden de cliënt methodes en technieken aangeleerd waarmee hij zelf zijn problemen kan aanpakken. Mensen leren dus hoe zij hun eigen therapeut kunnen worden, door het gebruik van cognitieve en gedragsmatige methodes en probleemoplossingstrategieën. Deze methodes zijn vooral bruikbaar bij depressieve klachten en angststoornissen, maar kunnen ook bij andere psychische klachten toegepast worden.

In dit boek komt nagenoeg alles aan de orde voor het opzetten van een cognitieve therapie, van de eerste sessie tot en met de afronding. Er wordt een schat aan cognitieve methodes en technieken aangeboden en besproken, telkens inzichtelijk geïllustreerd met behulp van praktijkvoorbeelden. Het is een nuttig naslagwerk, niet alleen voor therapeuten maar voor iedereen die mensen wil leren hoe zij met hun problemen op een effectieve manier kunnen omgaan.

Het werk is zeer overzichtelijk gestructureerd, en bevat talloze bruikbare schema's en werkbladen. Er is ook een uitgebreide bronnenlijst met basis- en meer uitgebreide literatuur. De belabberde vertaling door Hans Geluk vormt wel een storend element.

© Minervaria

donderdag 13 september 2007

Dit is psychoanalyse

SCHALKWIJK, F., Dit is psychoanalyse. A'dam, Uitg. Boom, 2006, 359 pp. – ISBN 90 8506 242 X

Psychoanalyse, het woord alleen al roept de meest verscheidene associaties op, van kritiekloze adoratie tot onverholen afkeer. Ongelooflijk veel mensen hebben er wel op een of andere manier over gehoord, en allerlei psychoanalytische begrippen, zoals projectie, ego of onbewuste, zijn in het alledaagse taalgebruik ingeburgerd en worden gebruikt om psychische verschijnselen te verduidelijken, vaak op een foutieve wijze.

Schalkwijk wil de niet-ingewijde lezer, die een beter zicht wil krijgen op de psychoanalyse, wegwijs maken in de essentie van de psychoanalyse en in het bijna onoverzichtelijke kluwen van scholen en stromingen daarbinnen. Zeker het laatste is geen sinecure, want na Freud is de psychoanalytische leer zo uitgewaaierd dat de meest recente loten aan de boom door sommigen al geen psychoanalyse meer worden genoemd.

Schalkwijk besteedt daarom terecht eerst aandacht aan de typisch psychoanalytische manier van denken: de aandacht gaat naar de individuele emotionele belevingen van mensen en de betekenissen die zij daaraan toekennen. Voor die betekenissen gaat de psychoanalyse terug naar het verleden, gebeurtenissen en relaties in de kindertijd. In het eerste deel bespreekt Schalkwijk de uitgangspunten van de psychoanalyse. Hij verheldert een aantal gangbare begrippen en verdiept zich in de emotie schaamte. Dit is een zeer boeiend en inzichtelijk onderdeel.

Even boeiend is zijn verheldering van de psychoanalytische praktijk. Hij bespreekt een langdurige psychoanalytische behandeling en de minder intensieve en kortdurende psychoanalytische psychotherapie. Het is wel jammer dat hij niet verduidelijkt waarom de eerste vorm niet ook gewoon als psychotherapie wordt beschouwd. Blijkbaar zit er toch een elitair tintje aan de klassieke sofa-analyse.

In de andere delen van het boek gaat de aandacht naar achtereenvolgens de geschiedenis van de psychoanalyse, met de focus op een paar 'afwijkende' coryfeeën (Adler, Jung, Fromm en Lacan), de verschillende vertakkingen en nieuwste trends in theorie en praktijk, en de relatie met wetenschappelijk onderzoek. Daarbij schuwt hij, als psychoanalyticus, geen kritische bedenkingen, al gaat hij daarin naar mijn mening niet ver genoeg. Deze delen zullen misschien niet zo interessant zijn voor de doorsnee-lezer en ze zijn ook niet zo onderhoudend geschreven als de vorige.

Tot besluit verheldert Schalkwijk zijn eigen psychoanalytische visie. Dit roept natuurlijk vragen op over de geldigheidswaarde van de hele psychoanalytische invalshoek. Als zoveel verschillende practici hun eigen weg gaan, weliswaar binnen een summier gemeenschappelijk kader, in hoeverre kan je dan nog spreken over een bepaald soort psychotherapie?

Hoe dan ook is dit een instructief samenvattend werk over een controversiële psychotherapeutische stroming. Het boek bevat een uitgebreide literatuurlijst, een namen- en zakenregister. Een lijst van de gangbare psychoanalytische terminologie ontbreekt, maar was ook nuttig geweest.

© Minervaria

woensdag 21 december 2005

De onmogelijkheid van seks en andere verhalen

ORBACH, S., De onmogelijkheid van seks en andere verhalen uit de kamer van de therapeute. Ambo, 1999, 269 pp. – ISBN 90 263 1607 0

De titel van dit boek is een schoolvoorbeeld van verkoopstechnieken. Het boek bevat namelijk 6 verhalen over een psychotherapie, waarvan "De onmogelijkheid …" slechts het laatste is.

Suzie Orbach heeft meer dan twintig jaar psychotherapeutische praktijk op haar palmares. In dit boek beschrijft zij vanuit het standpunt van de therapeute en aan de hand van fictieve verhalen wat zich in een psychotherapie afspeelt. Zij gebruikt een psychoanalytische invalshoek: afweer en (tegen)overdracht zijn centrale begrippen.

Orbach beschrijft meesterlijk welke gedachten en gevoelens het verhaal van de patiënt (zij heeft voor dit woord gekozen) bij haar oproept, hoe dit haar raakt en hoe zij daarvan gebruik maakt om het therapeutisch proces te ondersteunen. Heel frappant is hoe zij de (tegen)overdracht op een positieve manier aanwendt in de voortgang van het therapeutisch proces. Op levendige en inzichtelijke wijze toont de auteur aan hoe men binnen een hulpverleningssituatie kan reflecteren op eigen aandeel in de relatie, zij het hier beperkt tot een specifieke invalshoek en hulpverleningssituatie. Aangezien het fictieve verhalen betreft kan de auteur ook delicate aspecten aan de orde brengen, zoals erotische en lichamelijke (tegen)overdracht.
In een afzonderlijk hoofdstuk presenteert zij ook algemene bespiegelingen en besluiten over de therapeutische relatie zelf.

Al bij al een boeiend boek, en een warm pleidooi voor zowel persoonlijke betrokkenheid als zelfreflectie in dienst van het welzijn van de hulpvrager.

Laat zich vlot lezen, zeker voor wie enigszins vertrouwd is met de theoretische achtergrond. Gezien elk verhaal een afgesloten geheel vormt, hoeft het boek niet integraal gelezen te worden. Toch vormt elk verhaal een uitnodiging om ook het volgende door te nemen.

© Minervaria

woensdag 14 december 2005

Illusies

BOSCH,, I., Illusies. Over bevrijding uit de doolhof van onze emoties. A'dam/A'pen, Uitg. LJ Veen, 2003, 335 pp. – ISBN 90 204 0542 x

In het vervolg op De herontdekking van het ware zelf, gaat BOSCH dieper in op de afweer. Zij geeft eerst een beknopte herhaling van de theorie achter PRI, en behandelt daarbinnen een aantal aspecten uitgebreider (o.a. de neurologische ondersteuning).

Afweer als buffer tegen de oude pijn wordt uitvoeriger behandeld, en de 5 verschillende vormen van afweer krijgen elk één hoofdstuk toebedeeld. Zij gaat hier telkens in op de hoofdkenmerken van de afweer en de wijze waarop iemand eruit kan geraken en goed herkenbare voorbeelden uit het dagelijkse leven. De kern van de afweer is dat zij ons de illusie geeft dat wij daarmee de oude pijn uit onze jeugd kunnen verdringen en bezweren.

Ze gaat echter uit de bocht waar ze de theorie achter de PRI zonder meer toepast op complexe psychiatrische ziektebeelden. Dat hierbinnen ook afweer, zoals begrepen in de PRI, wordt gehanteerd, is zeker waar. Maar de lezer wordt voorgehouden dat het ontmantelen van de afweer voldoende zou zijn om te genezen. Dit is volgens mij dezelfde valkuil waarin de klassieke psychoanalyse is getrapt.

Dit boek heeft mij niet zo geboeid als het eerste boek van Bosch. De PRI wordt hier voorgesteld als de enige efficiënte therapie voor nagenoeg alle psychische problemen. Dit lijkt mij nogal onrealistisch en overtrokken.

© Minervaria

woensdag 7 december 2005

De herontdekking van het ware zelf

BOSCH, I., De herontdekking van het ware zelf. Een zoektocht naar emotionele harmonie. A'dam/A'pen, Uitg. LJ Veen, 2005 (8e dr.), 283 pp. – ISBN 90 204 0005 3

De titel van dit boek is volgens mij misleidend: het gaat niet om het 'zelf' zoals dit meestal begrepen wordt, maar om het verwerken van pijn uit het verleden zodat deze niet (meer) bepaalt hoe iemand in het heden handelt.

Het boek handelt over de Past Reality Integration therapie. Deze is gesteund op de inzichten van Alice Miller. Bosch sluit dus aan bij de psychodynamische stroming in de psychologie, maar er zijn ook veel elementen uit recentere benaderingen in verwerkt.

Het uitgangspunt van de PRI is dat mensen een 'gedeeld' bewustzijn hebben. Een duidelijker woord was misschien beter 'verdeeld' geweest, dus niet met gedeeld met anderen. Een deel van het bewustzijn wortelt in de kindertijd, een ander deel in het heden: we hebben een kind-bewustzijn (KB) en een volwassen-bewustzijn (VB). Het KB bevat de beleving van betekenisvolle personen en situaties uit onze kindertijd. In het heden komen gelijkaardige situaties voor, die daarvan een symbolische representatie vormen. Dan reageren wij niet vanuit ons VB, dat de situatie op een rationele manier kan inschatten, maar vanuit de verdrongen en ontkende pijnlijke belevingen uit onze kindertijd. Dit brengt mee dat we vaak inadequaat en irrationeel reageren, en het onszelf en anderen moeilijker maken dan nodig is.Wij herkennen dit echter niet, omdat wij afweermechanismen hanteren om de pijn uit het verleden niet te voelen.

Bosch geeft een andere inhoud aan dit begrip dan de klassieke psychoanalyse. Zij onderscheidt ook minder (= vijf) afweermechanismen. Verder zijn in de therapie inzichten uit de gedrags- en cognitieve psychologie (meer bepaald de R.E.T.) gebruikt, al wordt dit niet expliciet vermeld. Hierdoor kunnen wellicht meer fundamentele veranderingen worden bereikt. Ze onderbouwt haar theorie met recente inzichten in de werking van de hersenen, meer bepaald het opslaan en ophalen van herinneringen uit de kindertijd.

In de therapie, die zij zelf heeft ontworpen vanuit haar ervaring met cliënten, wordt dit verleden weer doorleefd, maar tegelijk in verband gebracht met het heden. De cliënt moet zijn afweer onderkennen en actief 'omkeren'. Er wordt dus niet alleen met gevoelens gewerkt, maar evenzeer beroep gedaan op cognitie (gedachten) en gedrag. Dit brengt volgens mij mee dat deze therapie als veiliger wordt ervaren dan andere therapievormen waarin gevoelens uit het verleden in hun volle kracht worden opgeroepen.

In haar boek neemt zij afstand van therapievormen waar men ervan uitgaat dat het verleden 'verwerkt' en 'doorgewerkt' moet worden. We kunnen het verleden niet veranderen, hoe graag we dat zouden willen. Het verleden zal altijd een rol spelen in onze reacties op 'symbolen', maar we kunnen leren dit te onderkennen en ons eigen gedrag bij te sturen. Dan zullen we zien dat het leven veel eenvoudiger is dan we denken.

Iedereen heeft verdrongen herinneringen aan pijnlijke belevingen in de jeugd, maar niet voor iedereen is het nodig of zinvol om therapie te volgen. In haar boek heeft Bosch daarom een paar hoofdstukken opgenomen met praktische oefeningen om zelfstandig de verschillende stappen in de PRI te ondernemen. Zij gaat ook in op de verschillende valkuilen bij het maken van de oefeningen, en biedt een aantal goed hanteerbare schema's en vragenlijsten aan. Volgens mij zijn die ideeën ook bruikbaar voor praktijksupervisie. De (irrationele) reacties van een hulpverlener op cliënten en/of collega's hebben immers ook te maken met het verleden. In supervisie kan het niet bedreigend onderkennen daarvan en ermee werken een heel boeiend topic vormen.

Toch een paar bedenkingen. Volgens mij overschat de auteur de impact van gebeurtenissen en herinneringen uit de prenatale periode en de geboorte. Deze ervaringen zijn niet zo overrompelend traumatisch als zij voorstelt. Ze gaat te makkelijk voorbij aan de continuerende invloed van de ouder-kindrelaties na de geboorte. Haar adviezen voor (aanstaande) moeders zijn toch wel overtrokken en niet realistisch. Daarmee trapt zij in de valkuil van vele voorgangers die de verantwoordelijkheid van de moeder teveel benadrukten, en daarmee veel vrouwen onterechte zorgen en schuldgevoelens hebben bezorgd. Dit leidt dan weer tot onrealistische opvoedingsadviezen, hoe karig ze hiermee ook is.

Een tweede bedenking gaat over de verklaring van Bosch voor psychiatrische aandoeningen. Zij sluit niet alle genetische of biologische oorzaken van psychische ziekten uit, maar ze worden niet als doorslaggevende oorzaak van de problemen gezien. Die liggen volgens haar in de wijze waarop iemand met behulp van afweermechanismen met de oude pijn omgaat. Dit druist in tegen alle recente inzichten in de biologische achtergrond van psychiatrische stoornissen.

Al bij al echter een heel interessant boek, dat o.a. door de titel waarschijnlijk ten onrechte gemakkelijk bij de populaire zelfhulplectuur belandt. Voor een juiste interpretatie van de inzichten is volgens mij bovendien een zekere voorkennis vereist van begrippen uit de klassieke psychoanalyse. Bosch illustreert haar theorie met veel voorbeelden. Het laatste hoofdstuk bevat een aantal realistische verhalen van mensen die de PRI hebben doorgemaakt.

Een aanrader voor iedereen, maar zeker voor hulpverleners. In een vervolgboek, Illusies,worden de cruciale inzichten over de afweermechanismen nader toegelicht. Dit wordt dus ook een 'must'.

p.s. Op de website van Bosch worden opleiding en training in PRI voorgesteld.

© Minervaria

woensdag 10 november 2004

Leren over leven. Over contextuele hulpverlening

MICHIELSEN, M, VAN MULLIGEN, W & L. HERMKES (Red.), Leren over leven. Over contextuele hulpverlening. Leuven/Amersfoort, ACCO, 2003 (6e dr.), 288 pp. – ISBN 90 334 4009 1

Contextueel denken is ‘in’, zowel binnen als buiten de hulpverlening. Het model spreekt mensen aan, omdat het in deze tijd van individualisering de nadruk legt op het belang van verbondenheid. Maar er zit ook een addertje onder het gras. Teveel nadruk op verbinding dreigt normerend te worden en mensen te beperken in hun streven naar autonomie en individuatie. Daarom is een goed begrip van de contextuele benadering belangrijk, en ook een zorgvuldig gebruik van de gehanteerde begrippen.

Dit boek is de neerslag van het denken en werken van Leren over Leven, een Leerschool voor Contextuele Hulpverlening. Het wil een uitdaging zijn om te reflecteren over het rijke en inspirerende gedachtengoed van de gezinstherapeut Boszormenyi-Nagy en zijn medewerkers.

In de eerste hoofdstukken wordt het begrippenkader van de contextuele benadering bondig toegelicht. In de contextuele visie op mensen en menselijke relaties staat de dynamische verbondenheid van de mens met zijn betekenisvolle relaties over verschillende generaties heen centraal. Ieder mens maakt deel uit van een familiaal netwerk van verhoudingen, waarin iedereen met iedereen verbonden is in een balans van geven en nemen. Daarom bevat deze visie ook een ethische dimensie: de relationele ethiek. Mensen zijn aanspreekbaar voor de belangen van anderen en niet alleen gericht op de bevrediging van de eigen behoeften.

In de volgende hoofdstukken worden de consequenties van deze visie voor de hulpverleningspraktijk uitgewerkt. Elk hoofdstuk betreft een specifiek thema en is geschreven door een andere auteur. Deze bijdragen zijn over het algemeen inzichtelijk geschreven en verhelderend geïllustreerd door casestudies.

Dit boek zal vooral hulpverleners aanspreken. Wie als leek uitgebreider kennis wil maken met het contextuele denken van Boszormenyi-Nagy, kan ik het boek van J.A.E. Onderwaater aanbevelen.

© Minervaria

zaterdag 5 februari 2000

Als je zegt wat je denkt

WIJNBERG, J, Als je zegt wat je denkt. Provocatieve communicatie. Utrecht/A'pen, Kosmos Z&K, 2000, 160 pp. - ISBN 90 215 8608

Wie ooit een boek heeft gelezen van Jeffrey Wijnberg, verheugt zich vooraf wanneer hij een nieuw schrijfsel op het lezerspubliek heeft losgelaten. Dat is bij mij althans het geval.
Ook dit boek heeft mij in zijn ban gehad.

Jeffrey Wijnberg zelf aan het woord in de inleiding:
"In dit boek propageer ik een communicatiestijl die bol staat van de humor en de uitdaging."

Maar hij doet dat dan wel op zijn eigen manier. De theoretische onderbouwing van deze stijl, nl. de provocatieve therapie, krijg je pas in het nawoord van het boek. Wat daarvoor komt zijn korte hoofdstukjes, waarin hij de praktijk illustreert en telkens voorziet van beschouwingen m.b.t. de wijze waarop de mens in elkaar zit en zijn problemen maakt en oplost. Het materiaal daarvoor haalt hij uit zijn psychotherapeutische praktijk. Bij het lezen van deze stukjes zou je zo met deze methode aan de slag willen gaan. Maar zo eenvoudig is het niet, want Wijnberg heeft, samen met een paar andere Nederlandse psychotherapeuten een opleiding gevolgd in de Provocatieve Therapie.

Deze therapievorm is bij ons weinig bekend. Ze is 'uitgevonden' door Farelly, die 5 uitgangspunten hanteert. Die worden door Wijnberg op een zeer eenvoudige maar begrijpelijke wijze in zijn nawoord uiteengezet. Een belangrijke (vast)stelling is dat mensen helemaal niet zo kwetsbaar zijn als ze soms lijken. Ze hebben heel wat meer veerkracht maar hebben uitdaging nodig om deze aan het werk te zetten.

Wijnberg laat zien dat de menselijke geest alleen dan in het geweer komt als hij wordt uitgedaagd. Dat moet de hulpverlener doen door te zeggen wat hij denkt. En "terwijl de hulpverlener zich slecht gedraagt, daagt hij zijn patiënt uit om zich van zijn beste kant te laten zien". Maar er zijn ook mensen die zich prima kunnen vinden in een ongelukkig leven. Waarom zou de therapeut dan wel in hun plaats streven naar een rustig en harmonieus leven? Het leven zit nu eenmaal vol met tegenstrijdigheden. Het is de taak van de therapeut om mensen deze onder ogen te laten zien en ze te helpen om daarmee te leven. Dit kunnen ze niet wanneer ze te omzichtig worden aangepakt volgens Wijnberg. Ze vragen dit volgens hem ook niet. Dus de therapeut moet zeggen wat hij denkt.

Zowel de patiënt als de psychotherapeut mogen zichzelf niet al te ernstig nemen. Humor en zin voor relativering zijn in de Provocatieve Therapie van de orde van de dag. Daarom wordt er ook veel gelachen, maar nooit uitgelachen. Provocatieve communicatie betekent niet alles wat in je hoofd opkomt er zomaar uit flappen. Want deze methode wordt heel bewust gebruikt. Het is geen pleidooi voor lukrake tussenkomsten, of een gemakkelijkheidsoplossing voor de hulpverlener. Wijnberg zelf waarschuwt verschillende keren voor onzorgvuldig gebruik. De methode moet professioneel aangewend worden.

Dit boek gaat over de psychotherapeutische praktijk. Maar in de therapie wordt een vorm van communicatie gebruikt, die volgens Wijnberg ook in het persoonlijk leven vruchten afwerpt: de provocatieve communicatie En naar mijn mening kan deze vorm van communicatie ook in andere vormen van hulpverlening binnen de welzijnszorg nuttig zijn. Ook hier hebben cliënten nood aan uitdaging van hun gezonde kanten. Er is ook nood aan gezonde relativering van problemen. Hoe tegenstrijdig het ook mag klinken, de provocatieve communicatie is een pleidooi voor meer menselijkheid in de omgang tussen hulpvrager en hulpverlener.

Voor hulpverleners die wat minder conventioneel naar hun cliënten willen kijken en meer humor willen hanteren in de omgang met hen is dit boek een echte aanrader. Het leest als een trein, en de inhoud is zeer herkenbaar. Wie echter wetenschappelijke verantwoording en een theoretisch kader zoekt zal die hier niet vinden.

Op het einde worden een paar nuttige adressen vermeld m.b.t. training in de Provocatieve Therapie en Consulting.

© Minervaria