Posts tonen met het label Biologie. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Biologie. Alle posts tonen

donderdag 22 november 2018

De microben in ons

YONG, E., De microben in ons. (Vert. I Contain Multitudes. The Microbes Within Us and a Grander View of Life, 2016) A’dam, AUP/Uitg. Manteau, 2017, 394 pp. – ISBN 978 90 2233 393 8

Handen wassen, microben opkrassen!

U hebt het ongetwijfeld ook al opgemerkt in de toiletten van een eet- of drinkgelegenheid. Maar bent u werkelijk microbenvrij na een rondje handen wassen? En zo niet, hoe erg is dit dan?

Recent onderzoek toont aan dat het toetsenbord van mijn computer tot 400 keer meer bacteriën bevat dan de toiletbril. En met de computermuis is het niet veel beter gesteld. Zou ik dan niet best na ieder gebruik van de computer ook de handen wassen? En wat als ik mijn handen bij de mond breng als ik aan het nadenken ben?

Microben of bacteriën doen ons spontaan denken aan ziekte en dood. Niets is minder waar, zegt Ed Yong. De meeste microben maken niet ziek, maar zijn zelfs nuttig en vaak levensnoodzakelijk. Micro-organismen zijn essentiële bestanddelen van de wereld. Ze zijn alomtegenwoordig en onmisbaar. En dat toont hij met verve aan in dit meeslepende boek.

Elk levend wezen herbergt een krioelende massa microben of micro-organismen. Ieder van ons is een dierentuin op zich. Mensen bevatten ongeveer evenveel menselijke cellen als micro-organismen. Deze microscopische menagerie bevindt zich zowel aan de buitenkant als in ons lichaam en wordt ons microbioom genoemd.

Zonder micro-organismen zouden wij niet eens bestaan. Het complexe leven op aarde is slechts mogelijk dank zij miljoenen jaren oude interacties tussen micro-organismen onderling. Levende wezens hebben hun mogelijkheden te danken aan het samenleven met micro-organismen. Het lot van hele soorten en groepen hangt af van hun partnerschappen met microben. Sommige soorten bestaan zelfs slechts bij de gratie van bacteriën met wie ze in symbiose leven.

Er zijn talloze voorbeelden van de symbiose tussen bacteriën en dieren. Die wemelende verzameling van duizenden soorten die voortdurend met elkaar concurreren, met hun gastheer onderhandelen, zich ontwikkelen en veranderen, vormt een ingewikkeld en gevarieerd ecosysteem. Zo slikt de gemiddelde mens met iedere gram voedsel ongeveer een miljoen micro-organismen in, die op hun beurt in interactie gaan met de darmflora.

Van de miljoenen microben is slechts een minderheid potentieel schadelijk. En als bacteriën levensbedreigende infecties veroorzaken, dan komt dat vaak omdat het normale microbioom verstoord is geraakt. Een rijk, florerend microbioom is de basis voor een goed werkend immuunsysteem en daardoor een efficiënte barrière voor ziekmakende bacteriën. Men heeft bijvoorbeeld ontdekt dat sommige koraalriffen afsterven omdat hun microbioom uit balans is.

Een nieuwe kijk op ziekte en gezondheid dringt zich dus op. Ziekte is een verstoring van een ecosysteem en dus een ecologisch probleem. En met onze moderne voedingsgewoontes en het gebruik van antibiotica belagen we dat ecosysteem. Ook onze obsessie met hygiëne werkt averechts. Steriliteit is een vloek, want door onschadelijke organismen buiten spel te zetten geven we juist meer ruimte aan schadelijke micro-organismen.

Die inzichten stellen ons in staat om ziektes op een andere manier te bestrijden dan we gewend zijn. De kennis en technieken staan nog in de kinderschoenen. Maar ze bieden veelbelovende perspectieven en openen de weg naar de gepersonaliseerde geneeskunde van de toekomst. Zo maakt men er nu al gebruik van bij fecale transplantatie en voor het bestrijden van malaria.

In De microben in ons valt uiteraard nog heel wat meer te leren over het ongemeen boeiende universum van de micro-organismen op aarde. Met aanstekelijk enthousiasme leidt wetenschapsschrijver Ed Yong u door de fascinerende, onzichtbare wereld die ons bestaan regelt. Hij slaagt er bovendien met glans in om een hoog wetenschappelijk gehalte te combineren met een vlotte pen, zodat ook de niet-ingewijde het betoog vrij gemakkelijk kan volgen.

Het is bijna onbegrijpelijk dat dit boek uit 2017 hier nauwelijks bekendheid kreeg. Ik heb het toevallig in handen gekregen, maar het was meteen een voltreffer! En ik ben helemaal anders gaan kijken naar de wonderlijke wereld van microben.

© Minervaria

vrijdag 19 juni 2015

Van dier naar mens

QUAMMEN, D., Van dier naar mens. Over de opkomst van levensbedreigende infectieziekten. (Vert. Spillover. Animal Infections and the Next Pandemic, 2012) A’dam/A’pen, Uitg. Atlas Contact, 2013, 557 pp. – ISBN 978 90 450 0760 1

In februari 2014 brak in Guinée een ebola-epidemie uit. De uiterst besmettelijke ziekte kreeg in een mum van tijd drie landen in West-Afrika in zijn greep. In Zuid-Korea werden recent 230 scholen gesloten als voorzorgsmaatregel tegen het MERS-virus, worden zo'n 6.500 mensen in quarantaine gehouden en zijn er intussen al twintig doden geteld. En enkele jaren geleden veroorzaakten SARS, vogelgriep en varkensgriep wereldwijde paniek.

Deze ziekten worden veroorzaakt door een virus dat van dieren naar mensen overspringt. Ze worden zoönosen genoemd. Ook lassakoorts, westnijlkoorts, builenpest en malaria zijn zoönosen. Sommige slaan slechts sporadisch toe en doven zonder veel schade uit, maar andere verbreiden zich in sneltempo van de ene persoon naar de andere. En in de afgelopen 50 jaar dienden er zich steeds meer van dit soort infectieziekten aan.

Waar komen deze virussen vandaan? Hoe springen ze over van dieren op mensen? Hoe verspreiden ze zich en maken ze mensen ziek? En hoe slaagt men erin ze onder controle te krijgen? En hoe komt het dat dergelijke infectieziekten steeds vaker voorkomen?

Alles wijst erop dat de recente uitbraken van zoönosen veroorzaakt worden door de catastrofale verstoring van ecosystemen door de mens. Dieren moeten territorium afstaan en komen daardoor veel vaker in contact met mensen. Sommige diersoorten worden niet meer in toom gehouden door roofdieren. Menselijke technologie en activiteiten verspreiden de ziekmakende virussen bovendien steeds sneller en op steeds grotere schaal. Zo biedt de desintegratie van natuurlijke ecosystemen kansen voor het overspringen van een virus van dieren op mensen.

Hiermee wordt duidelijk hoe belangrijk ecologische diversiteit is voor de volksgezondheid. Als er een nieuwe pandemie komt dan zal dat waarschijnlijk een zoönose zijn. Maar wegens de vele onzekerheden is het onvoorspelbaar wanneer deze zich zal voordoen en hoe ernstig ze wordt. Het enige wat we kunnen doen is minstens waakzaam zijn, goed voorbereid en snel ingrijpen.

David Quammen trok naar de streken waar in de voorbije halve eeuw belangrijke zoönosen uitbraken en neemt u mee op een fascinerende speurtocht naar de bron van het virus. Hij verheldert hoe aan virusonderzoek wordt gedaan in het algemeen en meer in het bijzonder in het geval van zoönosen. Hij gaat op pad met de veldbiologen om dieren te observeren en te vangen. Hij observeert het monnikenwerk in de laboratoria waar men de boosdoener probeert op te sporen. En hij legt uit hoe men behulp van wiskundige modellen zicht krijgt op het ontstaan en de verspreiding van de ziekte.

Met dit prachtige en stevig gedocumenteerde boek heeft David Quammen weer een hoogstandje geleverd. Van dier naar mens houdt het midden tussen een populair wetenschappelijk werk, een reisverslag en een spannende detectiveroman. Het onderzoek naar de herkomst van een virus is immers als het zoeken naar een speld in een hooiberg.

Waarschijnlijk uit zorg om geen enkele onderzoeker onrecht te doen, vermeldt de auteur echter een overvloed aan details waaraan de doorsnee lezer geen boodschap heeft. Dit is vaak hinderlijk voor de vlotte leesbaarheid, maar gelukkig kunnen deze passages ook overgeslagen worden. Evenals Monster van God en Het lied van de dodo doet deze kanjer je niettemin al uitkijken naar zijn volgende werk.

© Minervaria

donderdag 25 september 2014

Het lied van de dodo

QUAMMEN, D., Het lied van de dodo. Eilandbiogeografie in een eeuw van extincties. (Vert. Song of the Dodo. Island Biogeography in an Age of Extinctions, 2009) Uitg. Atlas, 2013 (4e dr.), 736 pp. – ISBN 978 90 467 0395 3


Grote aantallen vogels, zoogdieren en bloeiende planten, vooral op oceanische eilanden, zijn in de afgelopen honderd jaar plotseling uitgestorven. Het is alsof er onder deze soorten een epidemie heeft plaatsgevonden. – Michael Soulé, ecoloog.

Op het eiland Mauritius, midden de Indische Oceaan, leefde duizenden jaren lang een eigenaardige duifachtige vogel die tot een reuzensoort uitgegroeid was. Hij was helemaal niet schuw, kon niet vliegen en voedde zich waarschijnlijk met op de grond gevallen vruchten. Het was een evolutionair succes. De dodo had zich goed aangepast aan de plaatselijke omstandigheden en kwam nergens anders voor. De laatste werd gezien op het eind van de zeventiende eeuw. Het uitsterven van de dodo is op verschillende manieren representatief voor de moderne tijd. Net als veel soorten kon de dodo niet op tegen de komst van de mens. Hoe kunnen we dat begrijpen? En hoe kan dit vermeden worden?

Wereldwijd zien steeds meer diersoorten hun natuurlijke habitat krimpen. Ze moeten overleven in gebieden die nog slechts een fractie zijn van hun oorspronkelijke grootte en diversiteit. Ze leven op eilanden omgeven door een mensenzee. Hoe soorten zich handhaven en verspreiden op eilanden wordt bestudeerd door de eilandbiogeografie, een intrigerende tak van de biologie. Eilanden bieden een vereenvoudigd en overdreven beeld van precies dezelfde evolutionaire processen die op het vasteland plaatsvinden.

En het lijkt erop dat eilandsoorten kwetsbaar zijn voor uitsterven. Door hun isolement zijn eilanden niet alleen gunstig voor het ontstaan van nieuwe soorten. Ze leveren ook de omstandigheden waaronder soorten sneller en doortastender uitsterven. In de laatste paar eeuwen zijn tientallen soorten en ondersoorten verdwenen, allemaal inheems op eilanden.

Het uitsterven van soorten op eilanden geeft een helder inzicht in de onstuitbare achteruitgang van de soortenrijkdom op het vasteland. Overal waar homo sapiens het landschap heeft gekoloniseerd en opgedeeld valt de biologische wereld in stukken uiteen. Die meedogenloze aantasting van een aaneengesloten ecosysteem versnippert het natuurlijke landschap en deelt de verspreidingsgebieden van diersoorten onherroepelijk op. Zo wordt de hele aarde een verzameling van eilanden.

Hoewel het probleem al oud is, is het de laatste tijd nijpend geworden. Kritische drempels zijn bereikt en in veel gevallen overschreden. Talloze soorten zijn in hun voortbestaan bedreigd of op sterven na dood. Met man en macht proberen natuurbeschermers dit proces tegen te houden en een soort van de ondergang te redden. Maar een nationaal park of reservaat kan nooit een replica zijn van de natuurlijke fauna en flora van een uitgestrekt gebied. Het is en blijft een eiland.

De eilandbiogeografie verschaft de natuurbeschermers die soorten van de ondergang proberen te redden dan ook bijzonder waardevolle informatie. Ze verheldert welke factoren het uitsterven van soorten in de hand werken en beantwoordt de vraag hoe groot een gebied moet zijn om weerstand te kunnen bieden aan ecosysteemverval.

In dit ronduit prachtige boek neemt wetenschapsjournalist David Quammen u mee op een wereldreis naar deze kwetsbare gebieden. Hij ondernam talloze tochten naar verafgelegen eilanden en door de bush en heeft daar meegewerkt met de biologen ter plaatse. Zo verzamelde hij een verbazingwekkende schat aan informatie over de fauna en flora van verafgelegen eilanden en streken.

Maar Het lied van de dodo is veel meer dan een boeiend reisverslag. U krijgt een grondige uitleg over de studie van het behoud van soorten en extinctie. Met behulp van sprekende voorbeelden wordt u vertrouwd gemaakt met cruciale begrippen en processen uit de ecologie. U leert hoe wetenschappers van verschillende pluimage zicht krijgen op het uitsterven van soorten door middel van veldwerk, laboratoriumstudie en het opstellen van theoretische modellen. En u leert wat daaruit te onthouden valt om de soortenrijkdom te behouden en ecologisch verval te stoppen.

Een keur van natuurwetenschappers wordt voor het voetlicht gebracht, noeste werkers waarvan velen weinig tot geen bekendheid genieten. Zij bouwen verder op het monnikenwerk van Alfred Russell Wallace, de miskende pionier van de eilandbiogeografie die tegelijk met Charles Darwin de wetten van de evolutie ontdekte, maar er door omstandigheden zijn naam niet kon aan verbinden.

Dit meeslepende boek werd bijna twintig jaar geleden voor het eerst uitgegeven, maar wordt nog steeds herdrukt en is nog altijd brandend actueel. Het is een ronduit magistraal werk, geschreven door een zeer belezen journalist die gefascineerd is door de natuur en zich grondig gedocumenteerd heeft. Laat u niet afschrikken door de omvang van dit werk. Het is prachtig geschreven en laat zich lezen als een roman.

© Minervaria Ook zeer aanbevolen: Het Maleise eilandenrijk

zaterdag 9 februari 2013

In het heetst van de strijd

BENNEMAN, M., In het heetst van de strijd. Moord en doodslag in het dierenrijk. (Vert. Im Fadenkreuz des Schützenfischs. Die raffiniertesten Morde im Tierreich, 2008) A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2009, 286 pp. – ISBN 978 90 351 3426 3

Weet u hoe onze schattige eekhoorn afwisseling brengt in zijn nootjesdieet? Hebt u enig idee van de geraffineerde manier waarop de sympathieke dolfijn een school haringen verschalkt of de koddige zeeotter zijn kostje bijeenscharrelt? We laten ons graag vertederen door de natuur en haar beeldige bewoners, maar de realiteit is vaak heel wat minder aandoenlijk. Dieren hebben er geen moeite mee om andere dieren op sluwe en wrede manier om zeep te helpen. Het codewoord in de natuur is ‘overleven’, eten of gegeten worden.

Om buit te maken of te winnen in de strijd om sekspartners hebben sommige diersoorten ingenieuze methodes ontwikkeld. Ze verrassen de prooi in zijn eigen onderkomen, doen zich voor als een begeerlijke sekspartner, schieten met scherp of vormen regelrechte doodseskaders. Zij gaan zo weloverwogen en met zo’n koel berekende opzet te werk, dat men onwillekeurig aan moord met voorbedachten rade denkt. De geslepen manieren waarop ze hun prooien lokken, aanvallen en doden vertonen een verrassende gelijkenis met de wereld van de menselijke criminaliteit.

Bioloog, duiker, natuurfotograaf en journalist Markus Benneman leidt ons rond in de wondere wereld van de vreemdste dieren en hun jachtmethodes. Het listige raffinement waarmee vertrouwde en minder bekende diersoorten erin slagen andere dieren een kopje kleiner te maken, wordt zó levensecht beschreven dat het lijkt alsof je er zelf bij bent. Dit boek bevat niet alleen een boeiende en leerzame verzameling kortverhalen over leven en overleven in de natuur, het laat zich bovendien lezen als een thriller.

© Minervaria

maandag 17 december 2012

De wetenschap van het leven

DE GROEF, B. & P. ROELS, De wetenschap van het leven. Over eenheid in biologische diversiteit. Leuven, Uitg. Acco, 2011, 255 pp. – ISBN 978 90 334 8476 6

Zeven onderzoekers, verbonden aan het Departement Biologie van de Katholieke Universiteit Leuven, ondernamen een ambitieus project. Hun doel: alle belangrijke inzichten uit de biologie in één boek gepresenteerd. Ze richten zich tot “iedereen met een stevige interesse in de biologische wetenschap”.

Hun verhaal start bij het prille begin van het leven, zo’n 3,8 miljard jaar geleden. Toen ontstonden moleculen en cellen, het laagste organisatieniveau van het leven. Dat weten wij omdat sporen van leven met zekerheid werden teruggevonden in gesteenten die 3,5 miljard jaar oud zijn. Ze vormen de gemeenschappelijke oorsprong van alle levensvormen. Dit verklaart waarom alle leven op aarde, hoe verscheiden ook, fundamenteel zo veel gelijkenissen vertoont.

Eerst geven de auteurs een inkijk in de gemeenschappelijke kenmerken van alle levende wezens op de aarde. We leren over de bouw van de cel en over het celmetabolisme. Daarmee nemen cellen energie op die ze verwerken om te leven en te overleven. We lezen hoe de eerste eencellige organismen zich organiseerden tot meercellige organismen. En we krijgen uitleg over hun genetische uitrusting. Alle levende wezens gebruiken dezelfde genetische code, het DNA, om hun eigenschappen aan de volgende generatie door te geven.

De primitieve oercellen legden de basis voor de gigantische verscheidenheid van het huidige leven op aarde. De evolutietheorie verklaart afdoend hoe dit proces verliep. Doordat organismen zich aan hun omgeving aanpasten kwam een verbluffende biodiversiteit tot stand. Al deze soorten van de meest verscheidene pluimage leven bovendien in nauwe interactie met elkaar. Zo vormen ze ingenieuze, complexe en daardoor kwetsbare ecosystemen.

Tenslotte verdiepen ze zich in de impact van een bijzondere soort, de mens. Eigenlijk is de mens slechts een jong twijgje aan de Stamboom van het Leven, maar als succesvolle soort heeft hij zeer veel invloed op zijn omgeving. Als enige soort is hij in staat om de evolutie van levende wezens gericht te sturen. Hij grijpt in via de biotechnologie en wijzigt kwetsbare ecosystemen. Bijzonder interessant vond ik het hoofdstuk over de verschillende manieren waarop de mens zijn leefomgeving belast en waarom we ons daarover zorgen moeten maken.

In dit boek willen de auteurs de fascinerende complexiteit en schijnbare perfectie van het leven onder de aandacht brengen. In dat opzet zijn ze zeer zeker geslaagd. Wie meer inzicht krijgt in de verfijnde processen die het leven regelen, kan niet anders dan een groot ontzag en eerbied opbrengen voor de natuur.

Minder geslaagd zijn ze in hun belofte dat je geen bioloog hoeft te zijn of een andere wetenschappelijke opleiding te hebben genoten om de inhoud te begrijpen. Zelfs voor wie de basisnoties in de biologie heeft verworven is het toch een taaie dobber. De auteurs hebben hun best gedaan om een aantal basisbegrippen uit te leggen, maar zijn daar slechts ten dele in geslaagd.

De uitgave door Acco is, zoals altijd, weer zeer verzorgd en aantrekkelijk. De tekst wordt geïllustreerd met aansprekende foto’s en duidelijke tekeningen. Ieder hoofdstuk bevat, naast de hoofdtekst, ook tekst in kaders of boxen. Daarin worden onderwerpen uit de hoofdtekst verder toegelicht of thema’s behandeld die aansluiten bij de hoofdtekst, maar die niet noodzakelijk zijn om de gedachtegang van het boek te volgen.

Mocht u nog twijfelen over een geschikt eindejaarsgeschenk voor een jongere die gebeten is door biologie, dan is dit studieboek een prima kandidaat.

© Minervaria

Meer lezen:

Origin of Life Needs a Rethink, Scientists Argue

zaterdag 28 mei 2011

Microcanon

SMIT, H., REIJNDERS, H., van DOORN, J., van der OOST, J. & P. WILLEMSEN (Red.), Microcanon. Wat je beslist moet weten over microbiologie. Uitg. Veen Magazines, 2011, 246 pp. – ISBN 978 90 8571 327 2

Met bacteriën hebben de meeste mensen liever niet te maken. Ze roepen beelden op van een rauwe keel, koorts, buikpijn en meer nare toestanden. Infecties en voedselvergiftiging kunnen we missen als kiespijn. Daarom laten we onze kinderen inenten en nemen we vrede met conserveringsmiddelen in onze voeding.

Microbiologen stellen ons echter gerust. Die akelige ziekteverwekkers vormen slechts een fractie van het totale aantal micro-organismen op de aarde. Het leeuwendeel leeft vredig samen met mens, plant en dier en is zelfs nuttig. Brood, bier, wijn, kaas, yoghurt en salami danken we aan micro-organismen. Zonder deze piepkleine organismen zouden we ons voedsel niet kunnen verteren, ons niet kunnen verwarmen en we zouden stikken in ons afval. Microben zijn essentieel voor de instandhouding van de kringlopen op aarde en voor het handhaven van een levensvatbare atmosfeer op onze planeet. Zonder micro-organismen is leven zelfs onmogelijk.

Dat tonen ruim zestig microbiologen overvloedig aan in de Microcanon. Dit indrukwekkende boek werd uitgegeven ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de Nederlandse Vereniging voor Microbiologie. Het is een initiatief van de ‘Microbenclub’, een groep gepassioneerde microbiologen die werkzaam zijn aan verschillende universiteiten, instituten, onderwijsinstellingen en in het bedrijfsleven. Ze begeleiden ons bij een boeiende ontdekkingsreis door de fascinerende wereld van de micro-organismen.

Deze eencellige wezens zijn de oudste levensvormen op aarde. Ze zijn alomtegenwoordig en kunnen overleven in de meest extreme omstandigheden. Er bestaan naar schatting miljoenen soorten en daarvan is slechts een klein deel bekend. En voortdurend worden nieuwe soorten ontdekt.

Omdat micro-organismen zo klein zijn weten we slechts een paar eeuwen van hun bestaan af. Met de ontdekking van ‘kleijne diertgens’ in zijn eenvoudige microscoop ontsloot Antoni van Leeuwenhoek in de zeventiende eeuw een intrigerend universum, de microkosmos. Een nieuwe tak in de wetenschap was geboren: de microbiologie. We lezen hoe die ontwikkeling werd ondersteund door de perfectionering van de microscopen, en leidde tot technieken om micro-organismen te kweken.

Daaruit heeft men enorm veel geleerd over hoe micro-organismen leven en zich ontwikkelen. De Microcanon legt uit hoe de microbenwereld wordt beheerst door de race tegen de evolutionaire klok. We worden ingewijd in de verbluffende verscheidenheid aan strategieën om concurrenten te slim af te zijn of uit te schakelen.

De toenemende kennis over de lifestyle van eencelligen is onontbeerlijk om de strijd tegen ziekteverwekkende bacteriën succesvol te maken. Daaraan wordt in het boek uitgebreid aandacht besteed. De ontdekkingen van Louis Pasteur ontketenden een revolutie in de geneeskunde. Van de meeste onaangename en besmettelijke ziekten werd de microscopisch kleine veroorzaker ontmaskerd. Dank zij vaccinatie en antibiotica is de mens geen weerloos slachtoffer meer van ziekten die vroeger dood en verderf zaaiden. Maar u leest ook waarom nieuwe ziekten ons zullen blijven verrassen en hoe resistente microben ons het leven nog behoorlijk zuur kunnen maken.

Ook virussen, de kleinste en meest voorkomende levensvorm op aarde, worden niet vergeten. We kennen ze vooral van hun schadelijke effecten op onze gezondheid en uit de biologische oorlogvoering. Maar ook hun nuttige functie als gereedschap in de gentherapie wordt belicht.

Tenslotte krijgen we een uitgebreide inkijk in de biotechnologie, het werkterrein van de microbiologen. De zoektocht naar nieuwe manieren om micro-organismen in te zetten ten voordele van de mens, levert goedkope en milieuvriendelijke productiewijzen om kwalitatief hoogstaande voedingswaren en gebruiksvoorwerpen te vervaardigen. Micro-organismen worden op grote schaal ingezet om afvalwater te zuiveren. Ze worden ook al gebruikt om zelfherstellend beton te maken. En er dienen zich steeds weer nieuwe ontwikkelingen aan. In de toekomst kunnen we wellicht de fossiele brandstoffen inruilen voor biobrandstoffen, die door micro-organismen geproduceerd worden.

De samenstellers van dit boek hebben niets aan het toeval overgelaten. De bijdragen zijn bondig en overzichtelijk. Toch is er een stevige basiskennis van biologie en scheikunde nodig om de tekst goed te begrijpen. Voor een gering aantal hoofdstukken schoot de mijne echt tekort. Gelukkig is er voldoende afwisseling tussen meer en minder gemakkelijke delen, zodat je als lezer de moed niet verliest.

Het werk is bovendien zeer aantrekkelijk vormgegeven. De tekst is gedrukt op hoogwaardig glanspapier en overvloedig geïllustreerd met prachtige foto’s en sprekende tekeningen. Een handige index van de gebruikte vaktermen sluit het geheel af. De stevige kaft laat toe het boek helemaal open te leggen tijdens het lezen.

Het onderzoeksdomein van de microbiologie is zo uitgebreid dat de samenstellers zich moesten beperken. Maar de ondertitel van de Microcanon wordt zeker waar gemaakt. De kennismaking met de wonderlijke wereld van de micro-organismen vervult je met diep ontzag voor de ongelooflijke complexiteit en genialiteit van de natuur. In dit boeiende boek is inderdaad te vinden wat je beslist moet weten over microbiologie.

De Microcanon heeft ook een prachtige website met vele extra's.

© Minervaria

Deze recensie is ook te lezen op Noorderlicht

zondag 9 mei 2010

Een tijd voor empathie

de WAAL, F., Een tijd voor empathie. Wat de natuur ons leert over een betere samenleving. (Vert. The Age of Empathy; Nature’s Lessons for a Kinder Society) A’dam/A’pen, Uitg. Contact, 2009, 311 pp. – ISBN 978 90 254 3211 9

In tegenstelling tot wat de aanhangers van de concurrentiële vrije markt beloofden heeft de globalisering niet voor iedereen gunstig uitgepakt. Rijke landen zijn rijker geworden en arme landen armer. Binnen deze landen is bovendien het verschil tussen rijk en arm groter geworden. In Londen bijvoorbeeld heeft de rijkste 10 procent van de bevolking een gemiddeld vermogen van 1 100 000 euro, de armste 10 procent bezit gemiddeld nog geen 4 000 euro. De gevolgen van grote ongelijkheid zijn sociale onrust en de omzetting van frustratie in haat.

In de afgelopen decennia steunde wereldwijd het politieke beleid op een foutieve interpretatie van de darwinistische begrippen struggle for life en survival of the fittest. In de natuur zouden individuen onafgebroken een harde strijd met elkaar leveren om het bestaan. De mens is derhalve fundamenteel competitief ingesteld en gericht op eigenbelang. Zo luidt het adagio van de economie. Op deze wijze wordt de biologie gebruikt als rechtvaardiging voor een op egoïstische beginselen geschoeide samenleving.

De biologie vertelt echter een ander verhaal. Het is zeker juist dat mensen worden gedreven door eigenbelang. We zijn gericht op status, we concurreren om een territorium en een goede voedselvoorziening en gebruiken daarvoor zo nodig flink wat agressie. Een samenleving die daar geen rekening mee houdt kan niet optimaal zijn. Maar we hebben ook een andere kant. We zijn evenzeer coöperatief, we zijn gevoelig voor onrecht en soms oorlogszuchtig maar meestal vredelievend. Een samenleving die deze neigingen negeert kan evenmin optimaal zijn.

Het is tijd dat we onze aannames over de menselijke natuur herzien, zegt de bekende bioloog en primatoloog Frans de Waal. Solidariteit en empathie zijn wezenlijke kenmerken van de mens. Het vormen van emotionele banden is voor onze soort van levensbelang en maakt ons gelukkig. We vertrouwen voor onze overleving enorm op elkaar. De meerderheid van de mensen is altruïstisch, coöperatief, gevoelig voor eerlijk delen en gericht op gemeenschappelijke doelen. Alleen een minderheid is enkel gericht op zelfzuchtig handelen.

Deze fundamentele neigingen zijn reeds aanwezig bij onze naaste evolutionaire verwanten, de apen en mensapen. Studie van het gedrag van primaten kan ons heel veel leren over de menselijke natuur. Mensen stammen immers af van een lange lijn in groepsverband levende primaten die voor hun overleven in hoge mate afhankelijk waren van elkaar. Ook bij andere zoogdiersoorten zijn empathie en helpend gedrag geobserveerd.

Met zwier leidt Frans de Waal ons door het fascinerend onderzoek naar de oorsprong van altruïsme en gerechtigheid bij mensen en andere dieren. Zijn jarenlange studie en ervaring met apen en mensapen leveren de Waal ontelbare voorbeelden op van inlevingsvermogen en solidariteit bij deze dieren. Hij toont aan hoe ze elkaar troosten bij verdriet of tegenslag en zorgen voor zieke en zwakke soortgenoten. Ook samenwerken, wederkerige dienstverlening, eerlijk delen en een gevoel voor rechtvaardigheid zijn bij onze verre neven te observeren. De kern van onze ethiek en religies, de gulden regel, is bij hen reeds in de kiem aanwezig.

Er is een groeiende consensus dat emotionele banden bij de mens en andere dieren berusten op dezelfde biologische grondslag. Op anderen afgestemd zijn, activiteiten coördineren en zorgen voor behoeftigen beperkt zich niet tot onze soort. Er bestaat geen echte kloof tussen mensen en andere dieren. We zijn voorgeprogrammeerd om elkaar te helpen en bij te staan. Ontwikkelingspsychologisch onderzoek onthult de verbluffende parallellen tussen mensenkinderen en mensapen. Mensen vertonen dezelfde neigingen als mensapen, alleen in sterkere mate. Wat ons van andere dieren onderscheidt is dat wij in staat zijn een hoogontwikkelde uitwisseling van gunsten en diensten op veel grotere schaal te realiseren.

Een samenleving die louter op egoïstische motieven en de krachten van de markt stoelt kan misschien rijkdom voortbrengen maar niet de eenheid en het wederzijdse vertrouwen die het leven de moeite waard maken, zegt de Waal. De machine draait niet soepel als er geen sterke gemeenschapszin onder de burgers bestaat. Elke samenleving dient dus een evenwicht te vinden tussen zelfzuchtige en sociale motieven. Het is een kwestie van verlicht eigenbelang.

Ondanks de verruwing in de moderne samenleving blijft Frans de Waal optimistisch. Omdat empathie zo fundamenteel is voor de menselijke natuur is het een robuuste eigenschap die zich bij vrijwel ieder mens zal ontwikkelen. Als we er ons op toeleggen deze menselijke neigingen tot verbondenheid en samenwerking te laten groeien zal de samenleving er blijvend kunnen op rekenen. De politiek lijkt klaar voor een nieuw tijdperk waarin de nadruk ligt op samenwerking, integratie en sociale verantwoordelijkheid, zegt hij hoopvol.

Een boek van Frans de Waal belooft altijd puur leesgenot en dit vormt hier geen uitzondering op. In de eerste plaats heeft hij ondubbelzinnig een hart voor dieren. Zijn uitgebreide studie van apen en mensapen en de dagelijkse omgang met hen staat garant voor een indrukwekkende wetenschappelijke kennis van de biologie, primatologie, (ontwikkelings)psychologie, en antropologie. En dat alles krijgt de lezer gepresenteerd in een uitermate boeiend en samenhangend verhaal over een dierenwereld die niet eens zover van de onze staat.
Warm aanbevolen!

© Minervaria

Addendum 1: ontroerend filmpje over een kater die zijn maatje verloor.

Addendum 2: Minder ongelijkheid ook goed voor de rijken

zaterdag 20 maart 2010

Vrijen, slapen, eten, drinken, dromen

ACKERMAN, J., Vrijen, slapen, eten, drinken, dromen. Een dag uit het leven van je lichaam. (Vert. Sex, Sleep, Eat, Drink, Dream) A’dam, Nw. Amsterdam, 2007, 336 pp. – ISBN 978 90 486 0367 7

Op de een of andere manier zijn we ons allemaal scherp bewust van onze fysieke buitenkant: onze rimpels, de vorm van onze neus, onze zwembandjes en de vetrolletjes op onze buik, de eerste grijze haren. Maar tot een of andere storing ons wakker schudt verkeren we meestal in zalige onwetendheid over wat zich in ons binnenste voltrekt.

Na een nare droom gaf Jennifer Ackerman haar plannen op om dokter te worden en werd ze wetenschapsjournaliste. Ze las tientallen boeken en pluisde honderden tijdschriftartikels uit, neusde rond in laboratoria en woonde ettelijke vermoeiende lezingen en conferenties bij. In haar boek presenteert ze de resultaten van de afgelopen vijf jaren intensief onderzoek naar intrigerende aspecten van de werking van ons lichaam.

Ze maakt ons wegwijs in de vele ingewikkelde processen en gebeurtenissen die in de loop van een etmaal de revue passeren. Met zwier loodst ze ons door de cruciale momenten van de dag, vanaf het ontwaken en de energieke ochtenduren, doorheen de landerige middagdip en de stresserende deadlines van de dag naar de ontspannende avond tot in het holst van de nacht.

Haar boek verschaft een schat aan weetjes over wat er gebeurt in ons lichaam als we vrijen, eten, slapen, drinken en dromen, en nog veel meer. We leren over circadiane ritmes en het verschil tussen uilen en leeuweriken. Met het biologische ritme als rode draad maakt ze onder meer duidelijk waarom de meesten onder ons geen goede multitaskers zijn, onze aandacht in de voormiddag het scherpste is, een middagdutje toch voordelig kan zijn, we alcohol het beste in de vooravond verwerken en de jeuk van een insectenbeet en een verstopte neus ons vooral ’s nachts uit de slaap houden. Ze probeert de wonderbaarlijke complexiteit van de slaap te ontwarren, wat die voor ons lichaam betekent en hoe kunstmatig licht en het moderne leven de grenzen van het dagelijkse ritme oprekken en ons natuurlijke slaappatroon in de war sturen.

Uit de vijftig pagina’s noten blijkt dat Jennifer Ackerman zich stevig gedocumenteerd heeft met behulp van gedegen wetenschappelijk onderzoek. Uiteraard zullen na verloop van tijd bepaalde gegevens door recenter onderzoek bijgewerkt of achterhaald worden. Voorlopig biedt dit leerzame boek een mooi overzicht van de stand van de wetenschappelijke kennis van verschillende lichaamsprocessen tijdens het verloop van een dag.

Jennifer Ackerman schrijft met een vlotte pen, maar ze gebruikt toch nog vrij veel vaktermen. Enige voorkennis over de werking van het lichaam maakt de lectuur wat gemakkelijker. Jammer van de storende slordige vertaling.

© Minervaria

donderdag 19 november 2009

Monster van God

QUAMMEN, D., Monster van God. (Vert. Monster of God.The Man-Eating Predator in the Jungles of History and the Mind) A’dam/A’pen, Uitg. Atlas, 2006, 455 pp. – ISBN 978 90 450 1412 8

Grote roofdieren als leeuwen, tijgers en haaien hebben altijd een cruciale rol gespeeld in de relatie van de mens met de natuur. Ze boezemen mensen angst en ontzag in maar roepen tegelijk haat en vernietigingsdrang op. Ze inspireerden tot verhalen over mythische door goden gestuurde wezens als griffioenen, gorgonen, draken en andere veelkoppige monsters. Omdat ze boven aan de top van de voedselpiramide staan worden deze machtige vleeseters ook alfa-predatoren genoemd.

David Quammen neemt ons mee op een avontuurlijke reis naar streken waar alfa-predatoren hun natuurlijke habitat delen met de mens. Hij leidt ons naar de leeuwen van India, de krokodillen van Australië, de beren van Roemenië en de amoertijgers in het Verre Oosten van Siberië en exploreert de ingewikkelde tweeslachtige relatie van de mens met de alfa-predatoren van gisteren en vandaag.

Hij verdiept zich in de belangenconflicten tussen de dierlijke en menselijke bewoners van het gebied en de dilemma’s van de natuurbeschermers en ecologisten. Alfapredatoren laten mensen meestal met rust tenzij ze bedreigd worden of gewond zijn of er een tekort is aan natuurlijke prooidieren. Maar waar mensen en grote alfa-predatoren een modus vivendi van ‘leven en laten leven’ hebben gevonden, brengt de oprukkende ‘beschaafde’ wereld dit precaire evenwicht aan het wankelen. De hoge jachtdruk, de groei van de menselijke bevolking en de omvorming van het landschap, de ontginning van natuurlijke rijkdommen door ontbossing, mijnbouw, landbouw en veeteelt ontnemen de roofdieren hun oorspronkelijke habitat.

Het boek van Quammen is een impressionistisch verslag van een avontuurlijk, diepgaand en tegelijk veelzijdig onderzoek naar de relatie van mensen met grote roofdieren. Hij heeft uitvoerig contact gehad met de plaatselijke bevolking en de veldbiologen, en is samen met hen op exploratie getrokken in het spoor van de plaatselijke carnivoren. Hij legt uit hoe moeilijk het is om de populatie alfa-predatoren op peil te houden in de opdringerige beschaafde wereld. Hij toont aan waarom een overbevolkt ecosysteem als een reservaat op termijn niet volstaat om zowel mensen als predatoren te laten overleven. Grote roofdieren die aan de top van de voedselpiramide staan zijn immers zeer gevoelig voor ecologische veranderingen. Als wij dus willen dat de roofdierenpopulatie op peil blijft zullen menselijke activiteiten op verschillende manieren moeten beperkt en aangepast worden.

Quammen ziet de toekomst echter niet rooskleurig. De grote roofdieren is een droevig lot beschoren. Tenzij we een manier vinden om hen ongestoord te laten leven in gebieden die ook door mensen worden bewoond en geëxploiteerd, zullen alfapredatoren niet kunnen overleven in de verre toekomst. In een wereld met ruim 10 miljard mensen zal er geen plaats meer zijn voor leeuwen, krokodillen, tijgers en beren. Onder druk van de toenemende wereldbevolking en consumptie zal ergens rond het midden van de volgende eeuw, zo schat hij, de laatste wilde, levensvatbare, zich vrij bewegende populatie grote vleeseters verdwenen zijn.

Omdat top-predatoren keystone species zijn zal dat onvermijdelijk leiden tot het uitsterven van een hele reeks diersoorten en daarmee tot de afbraak en verarming van het huidige ecosysteem. Grote roofdieren zullen, behalve in dierentuinen, wellicht alleen nog verder leven als mythische wezens in de fantasie van mensen, zoals in SF-films over aliens en afzichtelijke monsters.

Dit omvangrijke boek houdt het midden tussen een reisverslag en een wetenschappelijk werk. Het presenteert een boeiend en gevarieerd verhaal over het mythische verleden en het realistische heden van de verhouding tussen de mens en de menseneter. Je leert er niet alleen heel veel over de roofdieren zelf, hun anatomie en hun leefwijze maar ook over de cultuur van de inheemse bewoners. Het bevat ook een schat aan gegevens over algemene biologische processen en wetmatigheden.

Quammen heeft zich ruim en diepgaand gedocumenteerd. Zijn boek eindigt met uitgebreide noten en een omvangrijke en veelzijdige bibliografie. Het is bovendien zeer mooi en onderhoudend geschreven.

© Minervaria

woensdag 28 oktober 2009

Over het ontstaan van soorten van Darwin

BROWNE, J., Over het ontstaan van soorten van Darwin. (Vert. Darwin’s Origin of Species. A Biography) A’dam, Mets & Schilt 2008, 156 pp. – ISBN 978 90 5330 637 6

Op 24 november 1859 verscheen bij John Murray On the Origin of Species, het werk dat de wetenschappelijke wereld in rep en roer zette en Charles Darwin in één klap beroemd maakte. Het ontstaan en de evolutie van de soortenrijkdom op aarde was al langer een onderwerp van discussie onder theologen en wetenschappers, maar de theorie van Darwin veranderde ze drastisch.

Uitgebreide observaties en intensief onderzoek leidden Darwin tot de conclusie dat natuurlijke selectie het sturende mechanisme was achter de diversiteit van de planten- en diersoorten op aarde. Levende wezens moeten niet beschouwd worden als zorgvuldig geconstrueerde scheppingen van een goddelijke autoriteit maar als het resultaat van volledig natuurlijke processen.

Historica Janet Browne schreef eerder al een tweedelige biografie van Charles Darwin. In dit dunne, zeer leesbare boekje vertelt ze het verhaal van zijn baanbrekende publicatie, Het ontstaan van soorten. Ze beschrijft hoe Darwin op het idee van de natuurlijke selectie kwam en hoe hij gedurende twintig jaar onafgebroken heeft gewerkt aan het onderbouwen en bijschaven van zijn theorie. Omdat hij helemaal zeker wilde zijn kwam van publicatie niets in huis tot een jonge natuuronderzoeker, Alfred Russell Wallace, op hetzelfde idee was gekomen. Op amper 2 jaar tijd heeft Darwin zijn boek dan nagenoeg volledig herschreven.

In de Victoriaanse wereld veroorzaakte dit idee vanzelfsprekend veel ophef. De controverse en de stroom van reacties die de publicatie van Het ontstaan van soorten ontlokte zijn het onderwerp van het derde hoofdstuk.

In het laatste hoofdstuk beschrijft Janet Browne de ontwikkelingen in de biologische wetenschap na Darwin. Na Het ontstaan van soorten kon niemand nog op de oude manier naar de natuur kijken. Zoals nogal eens gebeurt wanneer een nieuwe visie ingang vindt in de wetenschap proberen velen die voor eigen kar te spannen. Het darwinisme werd algauw door verschillende politieke ideologieën ingelijfd en vertroebeld, tot de oorspronkelijke hypothese bijna onherkenbaar was. De evolutietheorie leverde aldus de biologische onderbouw voor uiteenlopende politieke ideologieën als het sociaal-darwinisme en het communisme.

In gelovige kringen had men het dan weer zeer moeilijk met de implicaties van een natuurlijk ontstaan der soorten. Toch zijn antidarwinisten er pas recent in geslaagd zich tot één front te verenigen en veel publieke aandacht te trekken. In de VS spanden creationisten reeds verschillende rechtszaken aan over het onderwijs in de evolutietheorie.

De erfelijkheidswetten van Mendel, die in 1900 werden herontdekt, leken op het eerste zicht in strijd met de theorie van de natuurlijke selectie. Pas in 1959, 100 jaar na de eerste publicatie van Darwins meesterwerk, slaagde een groep jonge natuuronderzoekers erin het darwinisme te verzoenen met de inzichten uit de genetica. Dit leverde de ‘moderne synthese’ op of het neodarwinisme.
Een goed begrip van de meest recente ontwikkelingen in die moderne synthese is zeker niet eenvoudig. Met haar levendige stijl slaagt Janet Browne er toch in om ze boeiend en vrij toegankelijk voor te stellen.

Deze monografie is zeer vlot leesbaar en degelijk gedocumenteerd. Tussen de overvloed aan publicaties in dit Darwinjaar verdient dit handzame boekje zeker een plaats.

© Minervaria

zaterdag 26 september 2009

Darwin in een notendop

van ROOSMALEN, M., Darwin in een notendop. A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2009, 121 pp. - ISBN 978 90 351 3418 8

Geen enkele wetenschappelijke theorie heeft ons denken over de natuur en onszelf zo ingrijpend beïnvloed als de evolutietheorie van Charles Darwin. Ze wordt bovendien volop ondersteund door het onderzoek en de bevindingen van de moderne natuurwetenschappen. Die stellen ons in staat om de details bij te stellen en de onderliggende processen beter te begrijpen, maar het basisidee blijft stevig overeind.

Toch bestaan er zelfs onder deskundigen nog zeer veel misverstanden over het ontstaan en de overleving van de soorten. En nog steeds kent noch aanvaardt een groot aantal mensen de evolutietheorie en is er een – gelukkig kleinere – groep die ze actief bestrijdt. Geheel ten onrechte, want de evolutietheorie is waterdicht en wordt gestaafd door een massa wetenschappelijke bewijzen. Dat er desondanks nog altijd radicale en rabiate tegenstanders zijn, zegt misschien wel veel meer over de juistheid van de evolutietheorie dan zij durven vermoeden.

De evolutietheorie is echter helemaal niet zo eenvoudig als ze op het eerste zicht lijkt. Marc van Roosmalen, bioloog in hart en nieren, onderneemt in dit dunne boekje een poging om ons wegwijs te maken. Hij start met een vrij uitgebreide biografie van de bescheiden, noeste werker en veelzijdige wetenschapper Charles Darwin. Het deed me plezier dat hij daarin ook recht doet aan de onmisbare inbreng van zijn vriend Alfred Russell Wallace, die ten onrechte vaak vergeten wordt.

De grootste verdienste van Darwin is niet dat hij het evolutie-idee heeft gelanceerd, maar dat hij een aannemelijk natuurwetenschappelijk verklaringsmodel opstelde voor de biodiversiteit op aarde. Al in de oudheid hadden een paar Griekse filosofen het idee van een evoluerende natuur overwogen. Die gedachte werd naar de achtergrond verdrongen door het christendom. Vanaf de moderne tijd werd ze weer leven ingeblazen door de bevindingen van de geologie en talrijke fossiele vondsten. Het tweede hoofdstukje vertelt de beknopte geschiedenis van het evolutionaire denken met de belangrijkste vertegenwoordigers tot Charles Darwin.

Vervolgens schetst van Roosmalen hoe de evolutietheorie de moderne natuurwetenschappen heeft beïnvloed en vorm gaf aan het neodarwinisme. We krijgen er onder meer een snelcursus genetica, en een zeer beknopte inleiding in de sociobiologie, de moleculaire fylogenetica, de microbiologie en de evolutionaire ontwikkelingsbiologie. Zelfs voor de lezer met enige voorkennis is dit hoofdstuk door de wetenschappelijke terminologie een taaie brok.

Voor onze inspanning worden we echter beloond met een heel boeiende en leerrijke toepassing. Waarom moeten we de harde schaal van noten eerst kraken om de vrucht te kunnen opeten en kunnen we zonder gevaar op vergiftiging in een appel bijten maar laten we de pitjes beter ongedeerd? De evolutietheorie verklaart waarom planten verschillende soorten vruchten hebben en hoe we kunnen weten welke eetbaar zijn en welke niet. In het vierde hoofdstuk deelt van Roosmalen zijn grondige kennis met ons over de co-evolutie van planten en dieren. Dank zij deze inzichten was hij in staat om een paar jaar probleemloos in het regenwoud te overleven op een dieet van zaden en vruchten.

Het boek sluit af met een interview uit 2002 van Wim Swinnen met Johan Braeckman over enkele veel voorkomende misverstanden over de evolutietheorie.

Behalve het derde hoofdstuk, dat minder toegankelijk is voor de doorsnee lezer, is dit boekje vlot leesbaar. Wie niet veel tijd heeft maar toch een degelijke en inzichtelijke inleiding wil lezen over de evolutietheorie zal er zeker zijn gading vinden. De kleine letters maken het lezen echter minder comfortabel en er zijn geen illustraties, beide waarschijnlijk in functie van het formaat van het boek.

© Minervaria

maandag 8 juni 2009

Het Maleise eilandenrijk

WALLACE, A.R., Het Maleise eilandenrijk. (Vert. The Malay Archipelago 1869) A’dam, Olympus Pockets, 2009 (3e dr.), 679 pp. – ISBN 978 90 467 0197 3

Precies acht jaar, van 1854 tot 1862, verbleef Alfred Russell Wallace, die zichzelf een reizende natuurvorser noemt, op de eilandengroep in het Zuidelijke deel van de Indische Oceaan die het huidige Maleisië en Indonesië vormt. Het belangrijkste doel van zijn reizen was het verzamelen van planten en dieren voor zijn persoonlijke collectie en in opdracht van musea en liefhebbers. In totaal heeft hij in de loop van zijn verblijf meer dan 125.000 verschillende diersoorten verzameld.
Hij hield het echter niet bij verzamelen. Op basis van zijn nauwkeurige en systematische observaties van het planten- en dierenleven en de geologie van de streek ontwikkelde hij een theorie over het ontstaan en de verspreiding van de soorten.

In dit lijvige boek, dat pas 6 jaar na zijn terugkeer gepubliceerd werd, vertelt hij over dit verblijf op de Maleisische eilandengroep. Het werk houdt het midden tussen een reisverslag en een natuurwetenschappelijk werk. Wallace beperkt zich niet tot een beschrijving van zijn bevindingen en vondsten. Hij probeert ze ook te verklaren op basis van de toen recente natuurwetenschappelijke ontdekkingen en theorieën, waarvan hij goed op de hoogte is. Hij heeft zeer veel oog voor de geologische gesteldheid van de eilanden en wijst herhaaldelijk op de rol van aanpassing aan omstandigheden als verklaring voor de verschillen tussen soorten. Op basis van zijn bevindingen trekt hij een scheidingslijn – de Wallacelijn - tussen het Aziatische en Oceanische deel van de eilandengroep en verdeelt hij het gebied in 5 samenhangende deelgebieden.

Deze indeling vormt de basisstructuur van zijn boek. Ieder hoofdstuk bevat een uitgebreide en levendige beschrijving van zijn wedervaren en nauwkeurige observaties van de flora en fauna op ieder eiland. Dit was noodzakelijk in een tijd waarin foto’s nog niet bestonden en illustraties zeer duur waren, anders kon het lezerspubliek zich geen voorstelling vormen van de natuur aan de andere kant van de wereld. Als kind van zijn tijd had Wallace er echter geen moeite mee om dieren van alle slag neer te schieten of te vangen om zijn verzameling aan te vullen, waardoor hij het uitzicht ervan gedetailleerd kon bestuderen. Dit zou hem zonder zijn ontzagwekkende kennis van het planten- en dierenleven in de regio en elders op de wereld echter zeker niet gelukt zijn.
In het laatste hoofdstuk van elk deel vat hij zijn bevindingen samen en formuleert hij een theorie over de natuurlijke historie van dit deelgebied.

Behalve aan flora en fauna besteedt hij ook ruim aandacht aan de gewoonten en gebruiken van de inheemse volkeren in de regio. Zeer regelmatig vertelt hij over zijn relaties met de lokale mensen die hij inhuurde om als bediende voor hem te werken en te jagen. Ook de leefwijze en de taal van de plaatselijke ‘wilden’ komt uitgebreid aan bod. Daardoor bevat zijn verhaal ook waardevolle cultuurantropologische gegevens over de verschillende volkeren op de archipel.

Hoewel hij nagenoeg altijd respectvol over deze mensen spreekt, is het relaas van Wallace uiteraard gekleurd door de opvattingen van de koloniale tijd. Met voor ons ongewoon gemak spreekt hij over lagere en hogere rassen en over de beschavingsmissie van de superieure Europeanen. Toch staat hij kritisch tegenover de wijze waarop de verschillende koloniale mogendheden deze mensen besturen. Zijn visie is verrassend modern en sociaal: het centrale doel dient meer welvaart voor iedereen te zijn. Ook vóór de koloniale overheersing werden de gewone mensen immers al uitgebuit, maar dan door hun inheemse vorsten.

Wallace biedt ons bovendien een levendige kijk op de reisperikelen in de tweede helft van de 19e eeuw. Hij bericht uitvoerig over uiteenlopende ongemakken, zijn moeizame en soms teleurstellende speurtocht naar goede vindplaatsen en hoe hij toch elke gelegenheid aangrijpt om zijn verzameling te spekken. Hij mag dan veel dieren gedood hebben, zonder het werk van noeste avonturiers als Wallace zou onze kennis van de natuur en de verschillende culturen nooit zo groot geweest zijn.
Het allermooist vond ik de ontroerende en weemoedige beschouwingen van een ecoloog avant-la-lettre bij het aanschouwen van de pracht en rijkdom van de ongerepte tropische natuur.

Aldus is dit boek niet alleen een reisverslag en natuurwetenschappelijk werk, maar ook een tijdsdocument. Net als zijn tijdgenoot en vriend Charles Darwin, schrijft Wallace bovendien zeer ongekunsteld en eenvoudig. Met ontwapenende eerlijkheid, spitsvondig en humoristisch sleept hij de lezer mee in het wel en wee van een avontuurlijke wetenschapper. Daardoor laat dit dikke boek zich, met en ondanks de vele wetenschappelijke namen en begrippen, lezen als een boeiende avonturenroman. Warm aanbevolen!

© Minervaria

zaterdag 30 mei 2009

De breinmachine

NELISSEN, M., De breinmachine. De biologische wortels van emoties en gevoelens. Tielt, Lannoo, 2008, 296 pp. – ISBN 978 90 209 7622 9

Heel lang waren gevoelens en emoties het exclusieve domein van dichters, schrijvers en kunstenaars. Naar de aard en oorsprong van emoties is pas de laatste decennia diepgravend wetenschappelijk onderzoek gedaan. Dit pleidooi voor de waardering en erkenning van de rol van emoties in ons gedrag is geschreven door een begeesterde bioloog.

Mark Nelissen, professor in de gedragsbiologie aan de Universiteit Antwerpen, is gefascineerd door de evolutionaire verklaring van het menselijke gedrag. In zijn eerste boek, De bril van Darwin, schreef hij al een zeer vlotte introductie in het evolutionair denken over het menselijk gedrag. Nu richt hij de schijnwerper op de emoties. Hij toont aan hoe emoties door natuurlijke selectie in het evolutieproces zijn ontstaan en hoe ze in de hersenen door bepaalde gebieden en zeer specifieke stoffen worden gereguleerd.

Emoties spelen een enorm belangrijke rol in ons gedrag. We hebben een heel scala tot onze beschikking: o.a. angst, woede, verdriet, vreugde, afkeer, verliefdheid, schaamte, schuld en trots. Ze doorkruisen vaak onze bewuste bedoelingen en dan ervaren we ze als hinderlijk.

In feite zijn emoties zeer nuttige gedragssystemen met een lange evolutionaire geschiedenis. Emoties zijn de eigenlijke roergangers van ons doen en laten. Ze fungeren als de motor van ons gedrag, en kunnen dus beschouwd worden als een krachtige machine, een breinmachine. Emoties zijn de leveranciers van onze motivatie.
Ze zijn ontstaan als nuttige aanpassingen in miljoenen jaren van evolutie. Het zijn knappe overlevingsprogramma’s die ons in staat stellen om bij acute problemen een directe oplossing te vinden. In onze moderne samenleving echter zijn hun oplossingen soms niet meer functioneel, en kunnen ze ons het leven behoorlijk zuur maken.

Nelissen legt uit hoe deze evolutionaire aanpassing tot stand is gekomen. Waarom zijn ze er, hoe hebben ze onze overleving gediend, en waarom bleven ze bestaan? Eerst doet hij dat voor de primaire of basisemoties, daarna voor de secundaire of complexe emoties. De laatste worden ook sociale emoties genoemd omdat ze optreden in de relaties met andere mensen. Deze emoties stellen ons in staat om samen te werken. Ze vormen de ultieme verklaring van de menselijke cultuur en samenleving.

Vervolgens staat hij stil bij de hersenen als generator van emoties. Nelissen legt uit hoe verschillende hersengebieden en hun verbinding met andere gebieden de emotieregulering verzorgen. Hierbij miste ik een overzichtelijke kaart van de hersenen. In een volgend hoofdstuk heeft hij het over serotonine, endorfine, dopamine en andere chemische stoffen die zorgen voor de overdracht van emotionele signalen in de hersenen.

Tenslotte keert hij terug naar zijn grote liefde, de evolutietheorie, en legt uit hoe de ontwikkeling van complexe sociale emoties de mens in staat hebben gesteld om samen te werken en cultuur en een complexe samenleving te creëren. De menselijke evolutie zou totaal anders zijn verlopen zonder de ontwikkeling van complexe sociale emoties.

Ieder hoofdstuk eindigt met een korte bronnenlijst en in de uitgebreide index kan men alle gebruikte termen opzoeken.

Enkele bedenkingen.
Het boek gaat over emoties en niet, zoals de titel suggereert, over gevoelens. Voor het laatste kan men beter bij Antonio Damasio terecht.
Een aantal evolutionaire verklaringen lijken mij onnauwkeurig en kort door de bocht. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het streven naar eenvoud en bondigheid.

Nelissen probeert immers zijn verhaal zo verteerbaar mogelijk te maken voor de modale lezer. Hij illustreert zijn inzichten bovendien aan de hand van een doorlopend fictief verhaal.
De essentiële punten van zijn betoog worden naar mijn smaak te vaak herhaald, maar ze maken het wel gemakkelijk te volgen. Het boek heeft mij tot het einde kunnen boeien.

© Minervaria

dinsdag 7 oktober 2008

De vis in ons

SHUBIN, N, De vis in ons. Een reis door 3,5 miljard jaar geschiedenis van het menselijk lichaam. (Vert. Your Inner Fish. A Journey Into the 3.5-billion –year History of the Human Body) A'dam, Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2008, 255 pp. – ISBN 978 90 468 0388 2

Neil Shubin is paleontoloog en heeft zich het grootste deel van zijn carrière bezig gehouden met vissen. Hij is een van de ontdekkers van de Tiktaalik, de vroegst bekende overgangsvorm tussen vissen en landdieren. Dit was meteen het onomstotelijke bewijs voor de theorie dat het leven in het water ontstond, en dat vissen het land koloniseerden.

Fossiele vissenbotten zijn goud waard voor Shubin. Ze vertellen hem niet alleen over het leven van miljoenen jaren geleden, maar ook over wie we zijn en hoe we zo geworden zijn. Lichamelijke restanten uit een ver verleden – en vissen niet in het minst – geven ons immers inzicht in de fundamentele structuur en werking van ons lichaam. In De vis in ons legt hij uit waarom.

In de meeste fossiele overblijfselen van lang uitgestorven dieren herkennen paleontologen meteen de lichamen van recente dieren van dezelfde soort. Ook tussen dieren van verschillende soorten, reptielen, vogels en zoogdieren zijn opvallende gelijkenissen op te merken. Overgangsvormen zoals de Tiktaalik leren ons dat de verschillen tussen soorten teruggaan op dezelfde oervorm. Alle basisonderdelen van onze anatomie zijn reeds aanwezig bij de vissen en een aantal ervan reeds bij ongewervelden. Alle wezens met ledematen, of dat nu vleugels, flippers of handen zijn, blijken een gemeenschappelijk ontwerp te hebben.

Met de nieuwste disciplines en onderzoeksmethoden kan men bovendien aantonen dat dit niet alleen geldt voor botten, lichaamsbouw en organen, maar ook voor het DNA. In alle levende wezens, van eencelligen over wormen en vliegen tot de mens, treffen we hetzelfde basis-DNA aan. Dezelfde genen veroorzaken bovendien dezelfde resultaten. Dit geldt voor het skelet, de tanden, de ledematen, de zintuigen en de organen. We hebben dus ook een gemeenschappelijk genetisch recept, dat terug te voeren is tot de meest primitieve levensvormen, de eencelligen.

Wanneer je de diepgaande overeenkomsten ziet tussen hedendaagse en lang uitgestorven wezens en ook tussen de verschillende organen en lichamen van de huidige levende wezens realiseer je je dat de diverse bewoners van onze wereld gewoon variaties op één thema zijn. Dit vormt het centrale concept en de betekenis van evolutie, nl. de wet van de afstamming met modificatie. We zijn allen gemodificeerde afstammelingen van onze voorouders of van hun genetische informatie.


Het is niet alleen prachtig en ontroerend dit te weten, met deze kennis kunnen we een aantal veel voorkomende ziekten bij mensen beter begrijpen. We zijn immers een omgebouwde vis. Ons lichaam heeft een grondplan dat niet aangepast is aan nieuwe functies. Er zijn een hoop onnodig ingewikkelde en omslachtige verbindingen in ons lichaam die te maken hebben met ons vissenverleden. Met ziekte en ongemak betalen we een prijs voor de uitzonderlijke combinatie van dingen die we doen – praten, denken, grijpen, op twee benen lopen. Veel van onze problemen zijn bovendien "zo goed als zeker het gevolg van het feit dat we het lichaam hebben van een actief dier, maar de leefgewoonten van een knolraap." (sic Shubin)

Maar er is ook hoop. Want door onze onderlinge verwantschap zijn de remedies voor veel van onze ziekten te vinden in sommige van de meest eenvoudige wezens die ooit op deze planeet hebben geleefd.

Dit boek vol wetenschappelijke termen en informatie leest als een roman. Shubin is naar mijn mening glansrijk in zijn opzet geslaagd. Hij vertelt niet alleen hoe ons lichaam is geworden zoals het is, maar ook waarom en waartoe. Dit laatste vind ik het meest interessante aspect van zijn betoog. Hij heeft het onderwerp didactisch en inzichtelijk aangepakt en slaagde erin mij van begin tot eind te boeien.

© Minervaria

Interview met Neil Subin

zondag 9 december 2007

De biologie van de overtuiging

LIPTON, B., De biologie van de overtuiging. Hoe je gedachten je leven bepalen. (Vert. The Biology of Belief.) Deventer, Uitg. Ankh-Hermes, 2007, 254 pp. – ISBN 90 202 8451 5

Een intrigerende titel, meer heeft een boek niet nodig om nieuwsgierigheid op te wekken. Zou Lipton de biologische basis van overtuigingen hebben ontdekt? Indien zo, dan zou hij een baanbrekend verband gevonden hebben tussen biologische processen en een moeilijk te vatten psychologische eigenschap die een doorslaggevende invloed heeft op ons gedrag. De ondertitel is minder origineel, hierover is al meer geschreven.

Ik had het kunnen weten. De ontdekkingen van Lipton zijn helemaal niet zo wereldschokkend als hij voorgeeft. Als celbioloog heeft hij gedurende ongeveer 20 jaar het metabolisme van de cel bestudeerd. Hierbij maakte hij de veranderende inzichten mee over de invloed van de genen op de werking van de cel. Vroeger dacht men dat de genen de celwerking autonoom aansturen. Omgevingsinvloeden kunnen echter genen aan- of uitzetten, waardoor ze al dan niet tot expressie komen. Er zijn vermoedens dat celeigenschappen die aldus verworven worden ook op volgende generaties kunnen worden overgedragen, maar dit moet nog verder onderzocht worden. De studie daarvan gebeurt in een nieuwe tak van de biologie, de epigenetica. Deze ontdekkingen druisen in tegen het genetisch determinisme, dat gedurende een tijd de biologie beheerste. Ondertussen is de “Nieuwe Biologie”, zoals Lipton ze noemt, al een hele tijd niet meer zo “nieuw”.

Lipton stelt zichzelf echter voor als een roepende in de woestijn. Als je hem mag geloven, dan moet hij opboksen tegen een weerbarstig bastion van wetenschappers die star aan de vroegere denkbeelden vasthouden. Daarmee geeft hij een totaal vervormd beeld van het beoefenen van wetenschap. Theorieën worden er immers altijd als voorlopig beschouwd tot een ander model een betere verklaring geeft van de werkelijkheid. Voor men echter een nieuw model aanvaardt dient er deugdelijk wetenschappelijk bewijs te zijn. Bovendien sluit een nieuwe wetenschappelijke theorie niet per definitie de oudere uit. Beide verklaren vaak verschillende aspecten van dezelfde werkelijkheid. Lipton stelt de nieuwe theorie echter ongenuanceerd voor als een nederlaag voor de vorige. Ook Charles Darwin deelt in dit lot. Lipton heeft veel kritiek op de evolutietheorie, maar hij lijkt die toch niet goed te begrijpen. Hij verwart bijvoorbeeld neodarwinisme en sociaal-darwinisme.

Een dergelijke houding is typerend voor iemand die zich miskend voelt. Door persoonlijke problemen heeft Lipton inderdaad een carrière aan de universiteiten van Wisconsin en Stanford moeten opgeven. Tijdens een opdracht aan een universiteit op de Caribische eilanden heeft hij een persoonlijk keerpunt meegemaakt. Om moeilijke leerstof aan de studenten inzichtelijk te presenteren maakte hij gebruik van de analogie tussen de werking van de cellen en het leven van mensen. De cel staat in wisselwerking met haar biologische omgeving, zoals de mens zijn leven ontplooit in wisselwerking met de sociale omgeving.

Lipton zou geen goede celbioloog noch auteur zijn als hij het biologische proces niet helder en begrijpelijk kon voorstellen. De eerste hoofdstukken in zijn boek zijn dan ook zeer interessant en goed uitgewerkt. Hij slaagt er in om toch ingewikkelde materie inzichtelijk aan de ondeskundige man/vrouw te brengen.

Maar hij gaat de mist in waar hij zijn metafoor een werkelijkheidsstatus geeft. Biologische processen worden door hem kritiekloos gepsychologiseerd. Aan cellen kent hij bewustzijn toe, terwijl hij niet eens een definitie geeft van bewustzijn. Aan de cel worden ook andere psychologische eigenschappen als intelligentie, emoties, perceptie, en natuurlijk overtuigingen toegeschreven. Daarvoor wordt, niet geheel onverwacht, de kwantumfysica ingeschakeld.

En daar gaat Lipton helemaal uit de bocht. Waar serieuze wetenschappers hun levenswerk maken van de natuurwetenschappelijke verklaring van psychische fenomenen als gedachten en bewustzijn, heeft Lipton het al gevonden: gedachten zijn energie van de geest. Zijn verhaal raakt verder steeds meer doorspekt met aanvallen op de zogenaamd gevestigde medische orde, die de bewijzen van energetische geneeswijzen niet wil zien, en alternatieve geneeswijzen naar het verdomhoekje verwijst. De kracht van de geest, meer bepaald van overtuigingen, op het lichamelijk functioneren is inderdaad aanzienlijk, echter niet zonder meer af te leiden uit de kwantumfysica.

Naarmate je verder komt wordt het betoog van Lipton slordiger en mistiger. Over hoe gedachten biologische processen beïnvloeden en vice versa, wat toch de kern van het boek zou moeten zijn, blijft hij – hoeft het te verwonderen? – bijzonder vaag en aan de oppervlakte. Aan de werking van stress worden hoogstens een paar bladzijden vuil gemaakt. De consequenties van zijn stellingen voor goed ouderschap zijn over het algemeen niet meer dan het intrappen van open deuren. Hij besteedt zeer veel aandacht aan het belang van de prenatale fase, maar vergeet te vermelden dat de resultaten van dergelijk onderzoek zeer discutabel zijn.

In de epiloog komt uiteindelijk de aap uit de mouw. Van niet-gelovig is Lipton op slag een gelovige geworden (p. 203). Het universum is volgens hem de instantie die de eiwitschakelaars in de cel bedient (p. 205) en de aard van het celmembraan heeft hem overtuigd dat we onsterfelijke spirituele wezens zijn (p. 204). De epiloog ruikt helemaal naar het doemscenario waarin de wetenschap speelt voor God. Wetenschap wordt verengd tot het gebruik van een pil bij problemen, en wordt beschouwd als de aanzet tot een amorele materialistische levenswijze. En als hij er ook nog het karma bij betrekt, weten we zeker hoe laat het is. Lipton heeft een ‘openbaring’ gekregen en overgiet deze met een wetenschappelijk sausje.

In een addendum beveelt hij PSYCH-K aan, een psychologische energietechniek (sic). Het oordeel is aan de sceptici.

Het boek sluit af met een uitgebreide bibliografie, maar ik heb er weinig gerenommeerde wetenschappers gevonden.

“Schoenmaker, blijf bij je leest!” is de boodschap die Bruce Lipton zou moeten ter harte nemen. Dit boek is volgens mij alleen interessant voor de heldere uitleg over het celmetabolisme. Als geheel mag het gerust op de esoterische plank.

© Minervaria

zaterdag 28 oktober 2006

Natuurlijke intelligentie

van de GRIND, W., Natuurlijke intelligentie. Over denken, intelligentie en bewustzijn van mensen en van andere dieren. A'dam, Uitg. Nieuwezijds, 2004 (2e dr.), 347 pp. – ISBN 90 5712 186 7

Honden- of paardenliefhebbers kunnen je eindeloos vertellen hoe verstandig en gevoelig hun viervoeter wel is. Maar is dat wel zo? Kan een hond denken? Kan een paard bang zijn? Kan een kat verliefd zijn? Kunnen vissen pijn lijden, kunnen apen een taal leren, hebben dolfijnen sociale gevoelens? Zijn dieren intelligent of leren ze die vaardigheden enkel door middel van niet-bewuste conditioneringsprocessen? Hebben dieren gevoelens of reageren ze alleen reflexmatig op prikkels?

Hierover zijn de meningen verdeeld. Aan de ene kant staan diegenen die alleen aan de mens een 'geest' toekennen, aan de andere kant diegenen die ook dieren met 'geest' willen bedelen. Het gaat hier niet zomaar om een theoretische kwestie, want die visie is ook relevant voor de wijze waarop er met dieren wordt omgegaan.

Volgens van de Grind kan deze kwestie alleen worden beantwoord als je psychische verschijnselen op natuurwetenschappelijke wijze bestudeert. Want dergelijke vragen roepen tegenvragen op: wat bedoel je met pijn lijden, wat bedoel je met een taal leren, wat versta je onder intelligentie? Zijn studie beweegt zich dus op de grens tussen psychologie en natuurwetenschap: de cognitieve neurowetenschap. En ze gaat niet alleen over intelligentie, maar ook over denken, gevoelens en bewustzijn bij dieren en mensen.

Prof. dr. ir. Wim van de Grind is emeritus hoogleraar Vergelijkende Fysiologie aan de Universiteit Utrecht. De vergelijkende fysiologie bestudeert het leven en de levensprocessen in evolutionaire context en interesseert zich voor alle dieren, inclusief mensen. Deze discipline kan ons zeer veel leren over universele psychische verschijnselen. Bijdragen uit dit gebied vormen dan ook het zwaartepunt van dit boek.

Volgens van de Grind kunnen alle problemen betreffende cognitie en emoties in principe aangepakt worden met de normale methoden van de natuurwetenschappen. Hij doet dus beroep op wetenschappen als biologie, de evolutietheorie, de ethologie en de neurowetenschappen om meer inzicht te verkrijgen in de aard van psychische verschijnselen bij mensen en dieren. Maar dit zijn niet de enige invalshoeken die hij hanteert. Ook de filosofie, psychologie, theorievorming over kunstmatige intelligentie en robotologie kunnen ons iets vertellen over hoe psychische verschijnselen in elkaar zitten.

Binnen deze algemene vraagstelling pakt van de Grind op een systematische en strikt wetenschappelijke wijze verschillende thema's aan: denken en intelligentie, waarneming, gevoelens en emotie en tenslotte bewustzijn. Het is nagenoeg onmogelijk om de veelheid aan inzichten in dit boek samen te vatten. Het is ongelooflijk rijk, zowel inhoudelijk als methodisch. De auteur neemt nooit genoegen met een algemene vraagstelling, maar formuleert die steeds opnieuw zo dat ze voor natuurwetenschappelijk onderzoek in aanmerking komt. Voor de houdbaarheid van een theorie is wetenschappelijkheid voor hem immers de toetssteen. In een afzonderlijke paragraaf licht hij daarom op inzichtelijke wijze toe wat wetenschappelijke kennis is, en verheldert hij het onderscheid met subjectieve kennis (zoals geloof). Hier maakt hij ook een zijsprongetje naar de controverse tussen evolutietheorie en creationisme.

Voor zijn stellingnames baseert van de Grind zich vooral op de studie van de waarneming, omdat via deze weg fysische prikkels omgezet worden in betekenisvolle waarnemingen die aanzetten tot betekenisvol gedrag. Betekenisgeving is immers een zeer krachtige indicator voor een psychisme, ook en zelfs wanneer het gaat om eenvoudig toenaderings- en vermijdingsgedrag. Waarom immers zouden dieren bepaalde prikkels opzoeken resp. vermijden als ze geen aanleiding gaven tot (on)aangename gewaarwordingen?

Aangezien gedrag slechts betekenis krijgt binnen een specifieke context, moeten we het psychisme van dieren dan ook relateren aan deze context. Het waarnemings- en denkvermogen van dieren is immers afgestemd op hun eigen wijze van leven in hun eigen habitat. Willen we dus de vraagstelling naar het psychisme van dieren kunnen beantwoorden, dan moeten we diersoortonafhankelijke criteria kunnen hanteren. Dit gebeurt dit door de ecologische fysica, waarin de studie van de waarneming een belangrijke plaats inneemt. Van de Grind beperkt zich hierbij tot de visuele waarneming, omdat deze het meest nauwkeurig is bestudeerd.

Op strikt wetenschappelijke wijze betoogt van de Grind welke hypothesen uit filosofie, psychologie, kunstmatige intelligentie en robotologie vanuit de natuurwetenschappelijke studie al dan niet houdbaar zijn. Op systematische en nauwkeurige wijze toont hij aan hoe uit een diepgaande studie van de neurologische en fysiologische aspecten van de waarneming conclusies te trekken vallen over zeer verscheidene psychische verschijnselen als cognitie, gevoelens en bewustzijn. Een belangrijke conclusie lijkt te zijn dat de extreme standpunten van de computationele richting in de psychologie en kunstmatige intelligentie, alsook bepaalde filosofische visies zoals die van D. Dennett, onhoudbaar zijn, omdat zij geen rekening houden met het feit dat dieren en mensen dynamische organismen zijn.

Het boek is oorspronkelijk opgezet als studieboek bij een multidisciplinaire cursus aan de Universiteit Utrecht, waar biologiestudenten enige filosofische grondslagen leren en studenten cognitieve kunstmatige intelligentie enige biologische grondslagen.
Toch is het best leesbaar. Bepaalde onderdelen vond ik zeer boeiend geschreven, zowel naar inhoud als naar stijl. Natuurlijk is enige neurologische voorkennis wel noodzakelijk om alles goed te begrijpen. Ik heb er in elk geval zeer veel uit geleerd.

De auteur is een ongelooflijk erudiet man, die zich in zijn betoog zeer strikt houdt aan wetenschappelijke criteria. Vaagheid en onduidelijkheid staan niet in zijn woordenboek, en worden telkens vertaald in concrete vraagstellingen en onderzoek.
Er is een uitgebreide verklarende woordenlijst, en een dito literatuurlijst en trefwoordenregister.

© Minervaria

zaterdag 17 juni 2006

Het mysterie der mysterieën

SCHILTHUIZEN, M., Het mysterie der mysteriën. Over evolutie en soortvorming. A'dam, Uitg. Nieuwezijds, 2002, 239 pp. – ISBN 90 5712 145 x

Er zijn 3000 soorten kevers in Groot-Brittannië, 75.000 soorten weekdieren over de hele wereld, en nog eens miljoenen en miljoenen soorten insecten. Loop je supermarkt binnen en je vindt meer dan 20 soorten groenten en fruit. Bier, kaas, wijn, yoghurt zijn allemaal het product van verschillende soorten micro-organismen. Het weefsel van het leven – de biodiversiteit - is opgebouwd uit soorten.

Volgens deskundigen wordt de biodiversiteit bedreigd. Verschillende soorten planten en dieren zijn reeds uitgestorven. Toch is het bij de soorten altijd al een komen en gaan geweest. Wat zijn soorten en waarom bestaan ze? Waarom heeft de natuur het nodig gevonden zich op te splitsen in verschillende soorten levende dingen? En waarom zijn er zoveel van? Op deze vragen geeft Schilthuizen, bioloog en wetenschappelijk onderzoeker, een antwoord te geven.

In een eerste hoofdstuk probeert de auteur een definitie te geven van het begrip zelf. Hier dienen zich al de eerste problemen aan: er is eenvoudig geen eenvormige omschrijving te geven van het begrip 'soort'.
In de rest van het boek beschrijft Schilthuizen de zoektocht naar de verklaring van het proces van de soortvorming. Is het werkelijk 'het mysterie der mysteriën' zoals Darwin het omschreef? In de loop van de afgelopen eeuwen zijn over soortvorming verschillende theorieën geopperd.

In een zeer onderhoudend en samenhangend betoog neemt Schilthuizen de lezer mee op 'soortvormingsreis'. Zijn verhaal gaat over hoe wetenschappers ertoe kwamen om verschillende theorieën te opperen, hoe deze theorieën werden gefundeerd een aangenomen, hetzij gefalsifieerd en afgewezen en in gewijzigde vorm weer werden aanvaard. En dit alles wordt uitvoerig gestoffeerd en geïllustreerd met levendige en frappante voorbeelden.

Het boek leest als een roman, maar het is wetenschappelijk degelijk gedocumenteerd. Schilthuizen loodst de lezer op elegante wijze doorheen het ingewikkelde wetenschappelijke begrippenkader. En al blijft het intrigerend, het mysterie van het begin is op het einde van het boek helemaal niet meer zo geheimzinnig.

© Minervaria

donderdag 30 maart 2006

Ethiek van DNA tot 9/11

BRAECKMAN, J., de REUVER, B. & T. VERVISCH (red.), Ethiek van DNA tot 9/11. A'dam, Amsterdam University Press, 2005, 320 pp. – ISBN 90 5356 753 4

De redacteurs van dit boek gaan er van uit dat de mens een inherent moreel wezen is. Moraliteit is eigen aan de mens en is zelfs reeds in rudimentaire vorm bij dieren te observeren. Zij verzetten zich met klem tegen visies die de richtsnoeren voor moreel handelen buiten de mens zelf plaatsen.

De ene visie noemen de auteurs het Tolkien-syndroom: de opvatting dat 'het goede' en 'het kwade' onafhankelijk van de mens objectief bestaan. Het is een zwart-wit overtuiging: er bestaan goede en kwade mensen. Dit verklaart de overtuiging dat men 'het goede' kan overwinnen als men 'het kwade' kan verdrijven of elimineren. Het is een gevaarlijke kijk op de wereld (de As van het Kwaad).

Het andere uiterste wordt gevormd door het cultuurrelativisme. Binnen deze visie is alles relatief. Alle gehanteerde morele maatstaven zijn cultureel bepaald, en zijn dus gelijkwaardig aan elkaar. Of mensen moreel goed of slecht handelen hangt af van de culturele context.

Tegenover opvattingen die morele standaarden toekennen aan externe instanties stellen de auteurs dat we vertrouwen kunnen hebben in de moraliteit van de mens: de mens heeft een aangeboren rechtvaardigheidsgevoel.

In dit boek zijn een aantal teksten gebundeld van verschillende ethici, die elk op zich een facet van de ethische complexiteit van het leven in de 21e eeuw belichten. De redacteurs hopen dat deze teksten aanzetten tot nuance, helderheid en precisie in het nadenken over ethisch handelen in onze tijd. De onderwerpen variëren van procreatie over euthanasie, natuur en dierenrechten, voeding, media, bedrijfsethiek, muticulturaliteit tot globalisatie.

De kwaliteit van de bijdragen is heel gevarieerd. Sommige teksten zijn inzichtelijk voor een leek, andere veronderstellen een grondige voorkennis van ethica en de geëigende terminologie. Dit laatste is jammer, want het maakt het boek als geheel veel minder toegankelijk voor de niet-deskundige geïnteresseerde lezer. Zou die dan minder boodschap hebben aan genuanceerde ethische reflectie dan de vakmens?

© Minervaria

maandag 20 februari 2006

Hoe het leven de dingen regelt

CONWAY MORRIS, S., Hoe het leven de dingen regelt. De mens als noodzakelijke uitkomst van de evolutie. (Vert. Life's solution 2003). Diemen, Veen Magazines, 2004, 506 pp. – ISBN 90 7698 843 9.

In de evolutie draait alles om toeval, beweren de meeste evolutiewetenschappers. Iedere keer dat je de band terugspoelt en op play drukt zal de wereld er anders uit zien. Alles is mogelijk, een planeet zonder mensen, zelfs zonder enige vorm van intelligent leven.
In dit boek trekt paleobioloog Conway Morris ten strijde tegen deze visie. Speel de band nog eens af, zegt hij, en je ziet grofweg dezelfde patronen ontstaan.

Conway Morris wil in zijn boek aantonen dat de wijze waarop de evolutie zich heeft voltrokken, en meer bepaald met de menselijke intelligentie als resultaat, onvermijdelijk is. Hiervoor hanteert hij 2 uitgangspunten. In de eerste plaats stelt hij dat de evolutie convergent is. Dit betekent dat de biologische organisatie een voortdurende tendens vertoont om tot "dezelfde" oplossing te komen voor een bepaalde behoefte. In de tweede plaats gaat hij ervan uit dat evolutie beperkt is en gebonden aan strikte wetten.

Deze stellingen onderbouwt hij in het verder verloop van zijn boek met een overvloed aan gegevens. Van de bouwstenen van het leven, over de oorsprong van het leven en de levensprocessen, naar complexe vormen van organismen en hun organisatie, meent Conway Morris enorm veel bewijzen te zien van de convergentie en wetmatigheid van de evolutie. Convergentie vinden we volgens hem op alle gebieden: de morfologie, de fysiologie en het gedrag van levende wezens.

Hij getuigt daarbij van een enorme belezenheid en kennis over fysico-chemische processen. Een voorbeeld: het hoofdstuk over convergentie van het gezichtszintuig. Zijn redeneringen bevatten zowel ondersteuning voor convergentie als de mogelijke falsificatie van zijn stellingen. Je moet eigenlijk zelf beschikken over een gelijkaardige fenomenale kennis om zijn bewijsvoering echt te kunnen volgen.

Uit die schat aan gegevens concludeert hij dat convergentie alomtegenwoordig is, en dat de beperkingen van het leven het ontstaan van verschillende biologische eigenschappen zeer waarschijnlijk, zoniet onvermijdelijk maken. Hij stelt bovendien dat evolutionaire convergentie in overeenstemming is met de darwinistische wereld van aanpassing en tendensen. "Het leven heeft een eigenaardige neiging om als reactie op adaptieve uitdagingen steeds weer naar tamelijk precieze oplossingen te navigeren", aldus Conway Morris.

Het valt mij enorm mee dat de auteur nergens een uitspraak doet in de richting van een 'geplande' evolutie (ID). Hij blijft strikt wetenschappelijk zowel in zijn beweringen als in zijn evaluaties van de methodes.

Het laatste hoofdstuk valt hierbij vergeleken uit de toon. De auteur probeert een verband te leggen tussen de evolutieleer en de theologie: een evolutietheologie. Hij trekt vooral van leer tegen de ultradarwinisten, die de evolutie louter zien in functie van genen en toeval. Volgens Conway Morris is er van toeval immers geen sprake. Waarom hij daarvoor een soort theologie nodig heeft is mij echter duister. Hij blijft toch zeer vaag over de begrippen theologie en religie, en legt meteen verband met ethiek en moraal die eerbied voor het leven moeten voorstaan.

Maar moet de verwondering over het mysterie van het leven noodzakelijk 'religieus' of 'theologisch' worden genoemd? En is het echt noodzakelijk om John Greene te citeren en te volgen: "Wetenschap wordt zinloos en zelfs destructief tenzij zij betekenis en richting ontleent aan een religieuze bevestiging van de betekenis en richting van het menselijk bestaan."?

Ik vind dat een zeer antropocentrische visie. Er zijn legio levende wezens op aarde, wier natuurlijke intelligentie evenzeer onze ver- en bewondering kunnen wegdragen als de mens.

Hoe dan ook, het is een magistraal werk, dat zeker niet in een paar lezingen helemaal te doorgronden is. Toch is het vlot geschreven. In het boek is een indrukwekkend aantal noten opgenomen. Er is ook een handig begrippenregister.

© Minervaria

vrijdag 30 april 2004

De anatomie van hoop

GROOPMAN, J., De anatomie van hoop. Over de rol van hoop en optimisme bij ziekte en genezing. Utrecht, Kosmos-Z&K Uitg., 2004, 252 pp. – ISBN 90 215 9747 0

Groopman is oncoloog, arts en hoogleraar. In prachtig vertelde verhalen uit zijn artsenpraktijk en ook over zijn eigen genezingsproces van een ernstige en pijnlijke aandoening, leert hij ons dat er meer is dan wetenschap en techniek. Hoop is vaak een cruciale factor in het genezingsproces. In twee interessante hoofdstukken belicht de auteur ook de biologische grondslag van hoop en veerkracht.

Het is een vlot leesbaar boek. De persoonlijke ervaringen en het leerproces van de auteur vormen het uitgangspunt voor doorleefde en doordachte inzichten m.b.t. het opwekken en stimuleren van hoop bij mensen die geconfronteerd worden met een ernstige bedreigende levensopdracht.

Het is ook een ontroerend boek. Een aanrader voor wie geïnteresseerd is in de beleving van ziekte en gezondheid.

© Minervaria