woensdag 7 december 2005

De herontdekking van het ware zelf

BOSCH, I., De herontdekking van het ware zelf. Een zoektocht naar emotionele harmonie. A'dam/A'pen, Uitg. LJ Veen, 2005 (8e dr.), 283 pp. – ISBN 90 204 0005 3

De titel van dit boek is volgens mij misleidend: het gaat niet om het 'zelf' zoals dit meestal begrepen wordt, maar om het verwerken van pijn uit het verleden zodat deze niet (meer) bepaalt hoe iemand in het heden handelt.

Het boek handelt over de Past Reality Integration therapie. Deze is gesteund op de inzichten van Alice Miller. Bosch sluit dus aan bij de psychodynamische stroming in de psychologie, maar er zijn ook veel elementen uit recentere benaderingen in verwerkt.

Het uitgangspunt van de PRI is dat mensen een 'gedeeld' bewustzijn hebben. Een duidelijker woord was misschien beter 'verdeeld' geweest, dus niet met gedeeld met anderen. Een deel van het bewustzijn wortelt in de kindertijd, een ander deel in het heden: we hebben een kind-bewustzijn (KB) en een volwassen-bewustzijn (VB). Het KB bevat de beleving van betekenisvolle personen en situaties uit onze kindertijd. In het heden komen gelijkaardige situaties voor, die daarvan een symbolische representatie vormen. Dan reageren wij niet vanuit ons VB, dat de situatie op een rationele manier kan inschatten, maar vanuit de verdrongen en ontkende pijnlijke belevingen uit onze kindertijd. Dit brengt mee dat we vaak inadequaat en irrationeel reageren, en het onszelf en anderen moeilijker maken dan nodig is.Wij herkennen dit echter niet, omdat wij afweermechanismen hanteren om de pijn uit het verleden niet te voelen.

Bosch geeft een andere inhoud aan dit begrip dan de klassieke psychoanalyse. Zij onderscheidt ook minder (= vijf) afweermechanismen. Verder zijn in de therapie inzichten uit de gedrags- en cognitieve psychologie (meer bepaald de R.E.T.) gebruikt, al wordt dit niet expliciet vermeld. Hierdoor kunnen wellicht meer fundamentele veranderingen worden bereikt. Ze onderbouwt haar theorie met recente inzichten in de werking van de hersenen, meer bepaald het opslaan en ophalen van herinneringen uit de kindertijd.

In de therapie, die zij zelf heeft ontworpen vanuit haar ervaring met cliënten, wordt dit verleden weer doorleefd, maar tegelijk in verband gebracht met het heden. De cliënt moet zijn afweer onderkennen en actief 'omkeren'. Er wordt dus niet alleen met gevoelens gewerkt, maar evenzeer beroep gedaan op cognitie (gedachten) en gedrag. Dit brengt volgens mij mee dat deze therapie als veiliger wordt ervaren dan andere therapievormen waarin gevoelens uit het verleden in hun volle kracht worden opgeroepen.

In haar boek neemt zij afstand van therapievormen waar men ervan uitgaat dat het verleden 'verwerkt' en 'doorgewerkt' moet worden. We kunnen het verleden niet veranderen, hoe graag we dat zouden willen. Het verleden zal altijd een rol spelen in onze reacties op 'symbolen', maar we kunnen leren dit te onderkennen en ons eigen gedrag bij te sturen. Dan zullen we zien dat het leven veel eenvoudiger is dan we denken.

Iedereen heeft verdrongen herinneringen aan pijnlijke belevingen in de jeugd, maar niet voor iedereen is het nodig of zinvol om therapie te volgen. In haar boek heeft Bosch daarom een paar hoofdstukken opgenomen met praktische oefeningen om zelfstandig de verschillende stappen in de PRI te ondernemen. Zij gaat ook in op de verschillende valkuilen bij het maken van de oefeningen, en biedt een aantal goed hanteerbare schema's en vragenlijsten aan. Volgens mij zijn die ideeën ook bruikbaar voor praktijksupervisie. De (irrationele) reacties van een hulpverlener op cliënten en/of collega's hebben immers ook te maken met het verleden. In supervisie kan het niet bedreigend onderkennen daarvan en ermee werken een heel boeiend topic vormen.

Toch een paar bedenkingen. Volgens mij overschat de auteur de impact van gebeurtenissen en herinneringen uit de prenatale periode en de geboorte. Deze ervaringen zijn niet zo overrompelend traumatisch als zij voorstelt. Ze gaat te makkelijk voorbij aan de continuerende invloed van de ouder-kindrelaties na de geboorte. Haar adviezen voor (aanstaande) moeders zijn toch wel overtrokken en niet realistisch. Daarmee trapt zij in de valkuil van vele voorgangers die de verantwoordelijkheid van de moeder teveel benadrukten, en daarmee veel vrouwen onterechte zorgen en schuldgevoelens hebben bezorgd. Dit leidt dan weer tot onrealistische opvoedingsadviezen, hoe karig ze hiermee ook is.

Een tweede bedenking gaat over de verklaring van Bosch voor psychiatrische aandoeningen. Zij sluit niet alle genetische of biologische oorzaken van psychische ziekten uit, maar ze worden niet als doorslaggevende oorzaak van de problemen gezien. Die liggen volgens haar in de wijze waarop iemand met behulp van afweermechanismen met de oude pijn omgaat. Dit druist in tegen alle recente inzichten in de biologische achtergrond van psychiatrische stoornissen.

Al bij al echter een heel interessant boek, dat o.a. door de titel waarschijnlijk ten onrechte gemakkelijk bij de populaire zelfhulplectuur belandt. Voor een juiste interpretatie van de inzichten is volgens mij bovendien een zekere voorkennis vereist van begrippen uit de klassieke psychoanalyse. Bosch illustreert haar theorie met veel voorbeelden. Het laatste hoofdstuk bevat een aantal realistische verhalen van mensen die de PRI hebben doorgemaakt.

Een aanrader voor iedereen, maar zeker voor hulpverleners. In een vervolgboek, Illusies,worden de cruciale inzichten over de afweermechanismen nader toegelicht. Dit wordt dus ook een 'must'.

p.s. Op de website van Bosch worden opleiding en training in PRI voorgesteld.

© Minervaria

1 opmerking:

Jannie zei

Mooi stukje, heel begrijpbaar geschreven