maandag 26 april 2010

De spirituele aap

KING, B., De spirituele aap. Waarom we in God geloven. (Vert. Evolving God; A Provocative View on the origins of Religion) Kampen/Kapellen, Uitg. Ten Have/Pelckmans, 2007, 304 pp. – ISBN 978 90 7900 104 0

Als enige diersoort houdt de mens zich onledig met spirituele zaken. Voor zover bekend leven alle andere dieren in de waarneembare werkelijkheid, geraken niet in vervoering bij het aanschouwen van de sterrenhemel en doen geen pogingen om in contact te treden met god, goden of geesten. Hoe komt dit?

Die hang naar religie en spiritualiteit verklaart de antropologe Barbara King uit de diepe behoefte van mensen naar verbondenheid. Zij willen niet alleen emotionele relaties onderhouden met andere mensen maar tevens met een wereld van wezens die ze niet kunnen zien maar die zij als aanwezig ervaren in hun dagelijkse leven. Volgens haar gaat het hier om de meest diepgaande en invloedrijke transformatie in de evolutiegeschiedenis van Homo Sapiens.

Dat verbondenheid essentieel is in religie is natuurlijk geen nieuwe stelling. Ze ligt in de etymologie van het woord zelf. En ook vroeger al hebben belangrijke theoretici verband gelegd tussen religie en de sociale ingesteldheid van mensen.
Barbara King ziet echter meer in de behoefte aan verbondenheid. Ze vormt een fundamentele evolutionaire verklaring voor de religieuze neigingen van de mens.

Mensapen, onze nauwste nog levende verwanten, vormen hechte groepen met een hoge mate van onderlinge verbondenheid. Ze beschikken over een soms verbluffende mate van empathie en voorstellingsvermogen, en er zijn sterke aanwijzingen dat zij betekenis geven aan elkaar en gevoel hebben voor het volgen van regels. Elk van deze eigenschappen kan een bouwsteen zijn voor de menselijke religie en verbeelding. Het vermogen zich in de plaats van de ander te stellen ligt immers aan de basis van de gulden regel, die de kern uitmaakt van alle spiritualiteit en religies.

Van de miljoenen jaren waarin onze voorouders zich van hun mensaapachtige voorouders hebben verwijderd blijven echter alleen materiële sporen over. Maar volgens King kunnen we geredelijk aannemen dat de onderlinge emotionele afhankelijkheid zich in deze periode verlengde en verdiepte. Zo ontstond een rijk innerlijk leven van gezamenlijke creativiteit en betekenisverlening. Over deze periode blijft ze echter noodgedwongen erg vaag.

Pas met de Neanderthalmens vinden we duidelijke sporen van verbeeldingskracht en symbolisch denken. De talrijke vondsten van grotschilderingen en grafgiften die zij uitgebreid beschrijft wijzen volgens Barbara King op spirituele activiteiten. In die periode manifesteert zich een soort culturele evolutie in het gedrag die de behoefte aan verbondenheid met elkaar op een ander, hoger plan brengt. Of er toen ook al sprake was van een coherente religie kan uit de vondsten echter niet worden afgeleid.

In haar boek verzamelt King een massa sprekende voorbeelden van de spirituele activiteiten en het leven van onze voorouders. Ze onderzoekt hoe de behoefte aan verbondenheid bij onze uitgestorven voorouders tot uiting is gekomen en ze doet dat grondig. Ze beschrijft uitvoerig de aanwijzingen voor de voortschrijdende spiritualiteit bij onze voorouders. Die schrijft zij toe aan het toenemend vermogen om symbolisch te denken. En dit brengt ze dan weer in verband met de hechte emotionele relatie tussen moeder en kind.

Maar een beschrijving, hoe goed uitgewerkt ook, is nog geen verklaring. Het beloofde verband tussen onze behoefte aan emotionele verbondenheid met andere mensen, ons symbolisch vermogen en het gevoel van verbondenheid met de voorgestelde wereld van goden en geesten wordt niet duidelijk uitgeklaard. We krijgen geen samenhangende verklaring waarom mensen een emotionele binding met het ‘heilige’ ontwikkelden.
King belooft dus meer dan ze waarmaakt. Op zich zou dat niet zo erg zijn. Het zou getuigen van gebrek aan realisme als we het verband tussen de behoefte aan verbondenheid en spiritualiteit en religie zouden afwijzen of negeren.

De materialistische benadering, die de oorsprong van het godsidee in de genen of hersenen zoekt, schiet daarom volgens haar hopeloos tekort. De ‘genetische’ verklaring doet inderdaad geen recht aan de complexiteit van religie en spirituele ervaringen. Dit is echter ook niet de bedoeling van dit verklaringsmodel.
Ook de cognitief antropologische verklaring van Pascal Boyer, die nochtans zeer degelijk gefundeerd is, krijgt van haar een onvoldoende.

Je zou dan verwachten een minstens even coherente en systematische alternatieve visie geserveerd te krijgen. Dit is echter niet het geval. Het betoog van King is eerder slordig en rommelig uitgewerkt en gepresenteerd. Ik denk dat haar verklaringspiste wel zeer interessant is. Die staat echter niet tegenover de andere, maar is er een aanvulling op en onderdeel van. En ze had die veel systematischer en inzichtelijker mogen uitwerken.

Het boek eindigt met een stand van zaken over god en de wetenschap in het Amerika van de eenentwintigste eeuw en de strijd die het creationisme en intelligent design voeren tegen de evolutietheorie. Op zich biedt dit hoofdstuk een aantal verhelderende inzichten, onder andere over het verschil tussen een theorie en een hypothese. King blijft hier echter op de vlakte en legt geen enkel verband met het onderwerp van haar boek. Net hier zou er een interessant verband kunnen worden opgehelderd tussen de behoefte aan emotionele banden en ergens bij te horen en het vasthouden aan bepaalde religieuze denkbeelden.

Wie denkt een goed geargumenteerde fundamentele verklaring te vinden voor de vraag waarom we in god geloven komt bedrogen uit. Niet alles in dit boek is echter teleurstellend. Het bevat veel boeiende en leerrijke passages en, al zijn bepaalde stellingen onvoldoende uitgewerkt, haar betoog is heel uitgebreid en degelijk gedocumenteerd. Barbara King heeft een speciale band met de soms ontroerend empathische Afrikaanse mensapen die ze gedurende vele jaren heeft bestudeerd. Wie een goed beeld wil krijgen over de ingewikkelde afstammingslijn van de mens – voor zover bekend – kan ook in het derde hoofdstuk terecht.

© Minervaria

Noot - nieuwe observaties over de manier waarop mensapen omgaan met stervende en dode groepsgenoten suggereren dat zij rouwen.

woensdag 21 april 2010

De infantiele consument

BARBER, B.R., De infantiele consument. Hoe de markt kinderen bederft, volwassenen klein houdt en burgers vertrapt. (Vert. Consumers. How Markets Corrupt Children, Infantilize Adults and Swallow Citizens Hole) A’dam, Ambo/Manteau, 2007, 512 pp. – ISBN 978 90 263 2069 9

Easy listening muziek, makkelijk krediet, comfortabele betalingsvoorwaarden, afvallen in je luie zetel, spieren kweken zonder training, moeiteloos een scriptie schrijven.

In het consumentenkapitalisme wordt ons een levenslange kindsheid opgedrongen met gemakkelijk en snel te verkrijgen beloningen, op voorwaarde dat we kopen. Deze vaststelling stemt de bekende Amerikaanse politicoloog Benjamin Barber bepaald niet vrolijk. Want deze evolutie mag het leven van grote groepen mensen in het rijke deel van de wereld in bepaalde opzichten luchtiger gemaakt hebben, ze kan democratie, verantwoordelijkheidsgevoel en burgerzin ondermijnen en houdt groeiende risico’s in voor het kapitalisme zelf.

Het vrije marktkapitalisme heeft ons welvaart gebracht en samen met de democratisering ook meer vrijheid en gelijkheid. Het ondernemerskapitalisme produceerde goederen die aan de levensbehoeften van mensen tegemoet kwamen. Nu we alles hebben wat we nodig hebben moeten producenten ons overhalen om meer te kopen willen ze zelf kunnen overleven. Want bij de grote massa behoeftige mensen in de wereld kunnen ze niet terecht. Die beschikken immers niet over de middelen om te kopen wat ze nodig hebben.

Om een continue afzet van goederen te verzekeren moet er dus bij de kapitaalkrachtigen aangeklopt worden. Als zij geen behoefte meer hebben aan producten, dan moet die hen maar aangepraat worden. En hoe kan dat beter dan beroep te doen op het kind in de consument? Een vooruitziende blik ziet dan ook graag de jeugd zo vroeg mogelijk ingelijfd in het eeuwige winkelprogramma. Daarvoor moeten de consumensjes zo snel en efficiënt mogelijk klaar gestoomd worden voor hun rol van toekomstige consument. Fabrikanten proberen de jeugd te verleiden met hippe vormen en kleurrijke verpakkingen van alles en nog wat. En op de televisie worden kinderen bijna onafgebroken gebombardeerd met reclame voor snoep, lekkere hapjes en hebbedingetjes.

Onze samenleving wordt steeds meer beheerst door een infantiel ethos waarin kinderlijk gedrag en kinderlijke waarden centraal staan. Snel, gemakkelijk en eenvoudig zijn de sleutelwoorden: fastfood, snelle wagens, flitsende beelden, snapshots, interviews van een paar minuten, reeksen films met dezelfde figuren of gelijkaardige plot. De kinderwereld is een hazencultuur waarin geen ruimte is voor schildpadden of verdieping.

Benjamin Barber beschrijft uitgebreid hoe de nood aan afzet van producten waaraan niemand echt behoefte heeft leidde tot de inflatie van marketing en reclame die inspeelt op kinderlijke behoeften van volwassenen. De moderne consument is een dwangmatige koper geworden die tot consumptie gedreven wordt omdat de toekomst van het kapitalisme ervan afhangt. Op indringende wijze toont hij aan hoe de permanente koopziekte en de verkwisting desastreuze gevolgen hebben voor de samenleving als geheel. De recente economische crisis is zeker deels veroorzaakt door het onbeperkt verschaffen van consumentenkrediet.

De ‘markt’ houdt de consument voor dat vrijheid bestaat uit de keuze om te kopen wat we willen. Maar de vrijheid om te kopen wat we willen is geen echte vrijheid, zegt Barber. We kunnen wel kiezen uit een menu, maar we kunnen niet kiezen wat er op dat menu staat. De vrijheid om te kopen wat we willen geldt bovendien enkel voor diegenen die over het nodige geld beschikken. Wie arm is heeft geen keuze. Op die manier werkt het consumentenkapitalisme ongelijkheid in de hand en ondermijnt het de democratie en de democratische fundamenten in onze samenleving.

In combinatie met privatisering heeft infantilisering nog meer ongewenste gevolgen. Persoonlijke keuzes op basis van kinderlijke behoeften kunnen zware ongewenste maatschappelijke consequenties hebben. Wat het impulsieve ‘ik’ wil staat vaak op gespannen voet met het algemene welzijn. Dit is bijvoorbeeld het geval met de brandstofverslindende SUV’s die onze wegen onveilig maken. De kosten ervan worden door de gebruikers gedachteloos afgewenteld op de maatschappij. Tegelijk wordt de overheid wantrouwig bekeken als een dief en een instantie die er alleen maar op uit is de individuele vrijheid te beperken.

Het klinkt als de klaagzang van een oerconservatieve filosoof, maar Benjamin Barber is een liberale politicoloog en democraat in hart en nieren. Hij is hiermee niet aan zijn proefstuk toe. In vorige publicaties wees hij ook al op de ernstige politieke, sociale en economische gevaren van een ongebreidelde vrije markt. Niet het kapitalisme op zich is het probleem. Het probleem is dat het niet voorziet in de werkelijke behoeften van mensen.

Uiteraard besteedt Barber ook aandacht aan de tegenbeweging. Sommige consumentenbewegingen organiseren verzet. Dit is echter verre van eenvoudig. Marketing speelt in op diepgewortelde eigenschappen van de mens. Voor je het weet zit je met je verzet zelf tot over je oren in het systeem. Een lichtpunt is dat steeds meer bedrijven de ‘markt’ van het maatschappelijk verantwoord ondernemen ontdekken. Maar een werkelijke oplossing kan slechts komen van een politiek die zich niet laat inpakken en consequent een koers van democratische globalisering vaart. Over hoe dat concreet kan gerealiseerd worden blijft Barber jammer genoeg erg vaag.

Ook al gaat het vooral over de uit de hand gelopen Amerikaanse toestanden, het verhaal van De infantiele consument is zeer herkenbaar. De exploitatie van emoties en de manipulatie van lifestyles grijpen ook in Europa steeds agressiever om zich heen. De hallucinerende verhalen van Barber over wat er kan gebeuren wanneer ook de overheid de kaart trekt van de privatisering moeten ons alarmeren om waar mogelijk de trend te doen keren.

Toch heeft dit boek me teleurgesteld. Barber heeft zich uitgebreid gedocumenteerd en bezit een indrukwekkende kennis over het onderwerp. Maar anders dan in zijn vorige boeken wordt de lijn van zijn betoog overspoeld door de talloze illustraties – hoe sprekend en herkenbaar ook - die steeds weer hetzelfde moeten aantonen en waardoor de centrale gedachtegang geregeld ondergesneeuwd wordt. Hoofdstukken van meer dan vijftig pagina’s met een minimale indeling nodigen ook al niet uit tot het vasthouden van de aandacht.
Geregeld kreeg ik de aanvechting om er het bijltje bij neer te leggen omdat het mij niet voldoende kon boeien. Een boek dat een echte eye-opener kon zijn schiet zo jammer genoeg zijn nobele doel voorbij.

© Minervaria

donderdag 15 april 2010

Troost vragen, geven, ontvangen

BOSWIJK-HUMMEL, R., Troost vragen, geven en ontvangen. Haarlem, Uitg. De Toorts, 2003 (2e dr.), 238 pp. – ISBN 90 6020 794 7

In periodes van verdriet en wanhoop kunnen mensen elkaar vaak niet opvangen. Ze weten niet hoe ze deze sombere gevoelens met elkaar kunnen delen. Partners, familie- en gezinsleden, vrienden zouden elkaar wel willen bijstaan, maar deze pogingen verlopen soms zeer stroef. Ze zijn niet in staat om elkaar te steunen en daardoor ontstaan vaak misverstanden die bij beide partijen veel frustratie en teleurstelling opleveren.

Nogal wat mensen blijven heel lang met onverwerkte pijn zitten omdat ze die aan niemand kwijt konden. Omgaan met pijn en verdriet van anderen is verre van gemakkelijk. Troosten en getroost worden, het gaat niet vanzelf.

Je hoeft echter geen soort psychotherapeut te zijn of een bepaalde techniek te beheersen om iemand te kunnen troosten, zegt Riekje Boswijk-Hummel. Troosten is een heel gewone menselijke activiteit. Je hoeft eigenlijk niets speciaals te doen. Troosten is communicatie over gevoelens en emoties, contact houden en oprechte aandacht geven aan de ander.

Dat is echter niet evident, want negatieve gevoelens als pijn, verdriet, boosheid, wanhoop brengen ons van ons stuk. Het delen van deze gevoelens kost vaak moeite, zowel voor wie ze ervaart als voor wie ernaar luistert. We durven niet aangeven dat we het moeilijk hebben, of we weten ons geen raad met het leed van de ander.

Riekje Boswijk-Hummel gaat in dit boek uitgebreid in op de wijze waarop mensen met elkaar omgaan in de sombere en lastige perioden van het leven. Ze belicht hoe goedmenende troosters de bal mis kunnen slaan zodat de klager gefrustreerd en teleurgesteld achter blijft. Sommige mensen lijken ook ontroostbaar in een slachtofferrol te blijven steken en schrikken mogelijke troosters daardoor af.

Ze maakt duidelijk wat het verschil is tussen troost en medelijden, tussen erkennen en meevoelen, tussen aanvaarding en berusting. Ze legt uit waarom het niet voldoende is dat je jezelf kan troosten en waarom de troostende aanwezigheid van een ander mens zoveel beter werkt. En ze verheldert waarom net in een vaste relatie de partners er vaak niet in slagen elkaar troost te bieden bij gezamenlijk leed.

In het laatste hoofdstuk verschaft ze tenslotte een paar eenvoudige, maar inspirerende praktische aanwijzingen die kunnen helpen om te ontsnappen aan destructieve communicatie en bevredigende troostgesprekken te voeren.

Wie wil stilstaan bij het eigen leed en dat van anderen vindt in dit boek een praktische en bruikbare handleiding. Het is vlot geschreven in gewone taal en de inhoud is heel herkenbaar.

© Minervaria