JANSEN, H., Het Nut van God. A'dam/A'pen, De Arbeiderspers, 2001, 281 pp. – ISBN 90 295 2289 4
Moderne intellectuelen verwachten de spoedige komst van een godsdienstloos tijdperk. Naar het zich laat aanzien zullen ze echter een teleurstelling te verwerken krijgen. Aan het eind van de twintigste eeuw is de godsdienst immers met kracht teruggekomen, soms in wonderlijke vermommingen. Net waar traditionele godsdienstige organisaties het laten afweten, zijn nieuwe religieuze bewegingen het sterkst. Kennelijk blijven ondanks de secularisatie ook moderne mensen verlangen naar wat niet van deze wereld is.
Waarom lopen zoveel mensen in de val die godsdienst volgens velen is? Wat heeft godsdienst dan wel te bieden? Waarom zijn er nog steeds zoveel gelovigen en wat houdt hen vast aan hun godsdienst?
Op deze vragen probeert Hans Jansen, universitair docent Arabisch en Islamkunde in Leiden, een antwoord te geven. En daar slaagt hij naar mijn mening prima in. Zoals de titel suggereert: God en godsdienst zijn nuttig in verschillende opzichten.
Godsdiensten voorzien in de vervulling van fundamentele menselijke behoeften. Eerst en vooral bekijkt J. het beeld dat mensen hebben van God. Hij komt tot de conclusie dat God compenseert waar de wereld de mens tekort doet. Vervolgens analyseert hij de godsdienst zelf. De telkens terugkerende ingrediënten van een godsdienst zijn: het geloof in de oncontroleerbaarheid van de leerstellingen, rituelen, gedragsregels en een organisatie. Om levensvatbaar te zijn, moet een godsdienst deze elementen bevatten in een uitgebalanceerde dosis. Die elementen hebben elk op zich een functie in het leven van mensen. Ze geven houvast in een onstabiele situatie, ze verschaffen iemand veiligheid in een sociale groep en een groepsidentiteit, ze sluiten aan bij de behoefte aan loyaliteit en leiderschap, ze bieden een grond voor politieke actie, met als doel de maatschappelijke ordening te ondersteunen hetzij te veranderen, en ze verschaffen vooral hoop op een betere wereld.
In de daaropvolgende hoofdstukken toont Jansen aan hoe binnen verscheidene godsdiensten en (pseudo)-religieuze bewegingen deze behoeften al dan niet succesvol gerealiseerd werden/worden. Hij biedt een consistente en coherente verklaring, en zodoende ook begrip, voor fenomenen als fundamentalisme, collectieve zelfmoorden, eindtijdbewegingen en de afwijzing van de Universele Mensenrechten. Een volledig hoofdstuk wordt gewijd aan wat hij 'substituut-religies' noemt: het marxisme, de antroposofie, de psychoanalyse, de alternatieve geneeswijzen, de New-Agebewegingen.
Hij stelt onomwonden dat gelovigen met betrekking tot hun geloof niet voor rede vatbaar zijn. Rationele argumentatie gaat zonder meer aan hen voorbij op die punten die essentieel zijn voor hun geloof. Immers, geloof is gebaseerd op oncontroleerbaarheid van de uitgangspunten. Alleen wie toch al twijfelde kan eventueel tot het kamp der ongelovigen overgaan. Dit gebeurt echter alleen voor zover een twijfelaar niet door zijn sociaal netwerk overgehaald wordt tot een andere belijdenis.
Die oncontroleerbaarheid is volgens J. meteen de grens met de wetenschap: die houdt zich bezig met het controleerbare. Toch is het bedrijven van wetenschap niet zonder gevaar voor religieuze invloed. Elke vorm van wetenschap kan makkelijk ten prooi vallen aan religieuze visioenen. Dit resulteert vaak in grootse projecten, al dan niet met het oog op het welzijn van de hele mensheid, ten koste van de dienstbaarheid aan het ordinaire menselijke bestaan. Hij illustreert dit treffend aan de hand van de wapenwedloop. Jansen geeft een efficiënte remedie: "Het zou voor het algemeen menselijk welzijn misschien niet verkeerd zijn wanneer onderzoekers zich meer bewust zouden zijn van hun godsdienstige bevlogenheid. Het zou ze misschien wat bescheidener maken." (p. 260)
Ook en zeker voor politici is bovenstaand citaat enorm toepasselijk. Je hoeft niet veel fantasie te hebben om te zien dat nagenoeg alle reacties en gebeurtenissen na 11 september 2001 hier naadloos in passen: eenmaal het wereldwijde terrorisme overwonnen is, breekt voor de hele mensheid een paradijselijke wereldvrede aan.
Het betoog van Jansen sluit goed aan bij andere invalshoeken. Ik herken o.a de biologisch-antropologische benadering (Matt Ridley -de mens is een conformist). Het is een mooie aanvulling op het boek van Geert Lernout (inconsistenties en tegenstrijdigheden in de heilige teksten).
Het betoog is uitermate degelijk gedocumenteerd, en gefundeerd op een grondige kennis van de bijbel en de koran. De auteur schrijft helder en genuanceerd, spitsvondig en gevat. Zijn oordeel is mild en hij getuigt van veel psychologisch inzicht. Zijn talrijke humoristische uitdrukkingen hebben mij vaak doen schaterlachen.
Jansen besluit zijn boek met volgende slotalinea, die meteen een idee geeft van de gehanteerde stijl. "De beste Nederlandstalige regels over godsdienst zijn nog altijd niet verbeterd, en ze zijn te vinden in het verzameld werk van Multatuli: 'De godsdienst is een schone zaak, en schenkt de mensheid veel vermaak.'" (p. 265)
Het is eigenaardig dat dit boek niet meer bekendheid geniet, want het is een boeiend en waardevol werk.
© Minervaria
Geen opmerkingen:
Een reactie posten