vrijdag 27 april 2012

Hij had beter dood kunnen zijn

van LOENEN, G., Hij had beter dood kunnen zijn. Oordelen over andermans leven. A’dam, Van Gennep, 2009, 222 pp. – ISBN 978 90 5515 393 0

Bij ondraaglijk en uitzichtloos lijden mogen mensen in Nederland en België kiezen voor de dood. Als belangrijkste reden wordt de zelfbeschikking aangevoerd: wie lijdt, mag zelf beslissen te sterven. De praktijk valt echter tegen. Het publiek denkt dat mensen recht hebben op euthanasie of hulp bij zelfdoding. Maar als ze dat recht vervolgens opeisen bij hun arts, blijken ze het niet te kunnen afdwingen. Want de zelfbeschikking van de patiënt is theorie. In de praktijk geeft het oordeel van de arts over het uitzichtloos en ondraaglijk lijden de doorslag.

Maar als bij opzettelijke levensbeëindiging het argument lijden belangrijker is dan zelfbeschikking, kun je dan toelaten dat mensen blijven lijden, enkel en alleen omdat ze niet om euthanasie kunnen vragen? De redenering luidt dan ‘Jan ligt al zoveel jaren in coma, zelf zou je dat toch nooit willen? Ik vind dat we hem waardig moeten laten sterven.’  Geleidelijk is zo de weg vrijgemaakt voor het ongevraagd verlossen van mensen uit hun lijden, voor levensbeëindiging zonder verzoek.

Journalist Gerd van Loenen maakt een kritische analyse van de beweegredenen van artsen om niet te reanimeren, om medische behandelingen te staken bij mensen in vegetatieve toestand en bij zieke of zwaar gehandicapte pasgeborenen, of om dodelijke middelen toe te dienen aan uitbehandelde patiënten die daar niet om hebben verzocht. In de meeste gevallen is er geen sprake van ondraaglijk en uitzichtloos lijden, maar luidt de rechtvaardiging dat het zinloos is om het leven van deze patiënt nog langer te rekken.

Wat bedoelt een arts als hij zegt dat behandeling ‘medisch zinloos’ is? En wie beslist dat en op grond waarvan? Oordeelt men in werkelijkheid niet te snel dat sommige mensen beter dood kunnen zijn, zelfs al lijden ze niet ondraaglijk en uitzichtloos maar zijn ze gehandicapt of zien ze een leven met beperkingen tegemoet? Het is zeker zo dat het leven van en met een gehandicapte mens zwaar is. Maar het is iets heel anders om te zeggen dat die mens daarom beter niet meer zou leven.

Als anderen in de plaats van de betrokken persoon gaan bepalen wat uitzichtloos en ondraaglijk lijden is, zitten we snel op een hellend vlak, zegt van Loenen. Artsen, maar ook mantelzorgers en ethici, oordelen over het leven van een ernstig zieke of gehandicapte persoon vanuit hun eigen levensbeschouwing. Ook de media gaan niet vrijuit. In de meeste documentaires en films over het thema wordt steevast een mensvisie naar voor geschoven die het leven met handicaps of beperkingen als minder gelukkig of waardevol acht.

Gehandicapt leven leidt voor deze beslissers en opiniemakers kennelijk enkel tot leed en niet tot geluk, en bestaat alleen uit kosten en niet ook uit baten. Niemand komt op het idee om gehandicapten, die dankzij reanimatie of medisch ingrijpen nog leven, te vragen hoe ze hun leven met beperkingen waarderen of om te observeren of ze een gelukkige indruk maken. Beperkingen leiden niet vanzelf tot uitzichtloos en ondraaglijk lijden, en als iemand dat goed kan beoordelen dan is het wel degene die zelf gehandicapt is.

We kunnen ons beter gewoon aan de euthanasiewet houden: levensbeëindiging op verzoek mag, levensbeëindiging zonder verzoek mag niet. Mensen kunnen zeker vanwege hun lijden afstand doen van het recht op leven, en liever sterven. Maar dat kunnen ze alleen vrijwillig doen. Als het om andermans leven gaat moeten we ons terughoudend opstellen en erin berusten dat iemand voortleeft in een situatie waarin we zelf misschien om euthanasie zouden vragen. We moeten accepteren dat iemand leeft zolang hij leeft, ook als we niet weten wat voor zin dat heeft.

Dit boek stelt een aspect van opzettelijke levensbeëindiging aan de orde, dat de inzet is van een vurig debat tussen voorstanders en tegenstanders van euthanasie en waarover in de media zelden gesproken wordt. Doorgaans worden de argumenten tegen euthanasie en de uitbreiding van de wet door religieuze groeperingen geclaimd. Daardoor vallen ze bij vrijzinnigen vaak in dovemansoren. Van Loenen toont aan dat deze waarschuwingen gegrond zijn, niet om religieuze redenen, maar omdat artsen zich voorbehouden te bepalen wat ondraaglijk en uitzichtloos lijden is.

Deze vaststelling roept bij mij twee bedenkingen op, die buiten het bestek van dit boek vallen. Ten eerste oordelen artsen, behalve over de ernst van het lijden, ook vaak voor een patiënt dat hij niet in staat is zelf te beslissen. De meeste psychiaters weigeren euthanasie of hulp bij zelfdoding omdat ze vinden dat de wens van hun patiënt om te sterven kan voortkomen uit zijn psychische ziekte. Daarmee is hulp bij zelfdoding voor psychisch zieken in de praktijk vrijwel onmogelijk. Geen zelfbeschikking dus voor wie psychisch ziek is. Het dramatische gevolg is dat psychisch zieke mensen met een stervenswens soms enkel een gruwelijke zelfdoding rest in mensonterende omstandigheden.

Niemand mag noch kan in de plaats van een ander oordelen dat zijn lijden zo ondraaglijk en uitzichtloos is dat het leven onleefbaar wordt, en daarom het leven van deze persoon opzettelijk bekorten of beëindigen. Deze duidelijke stellingname is meteen de aanleiding voor mijn tweede bedenking. Als zelfbeschikking, en niet medelijden, de ultieme grond is voor opzettelijke levensbeëindiging, dan kunnen artsen of mantelzorgers ook niet voor een ander oordelen dat zijn lijden niet uitzichtloos of ondraaglijk genoeg is. Zij kunnen hem of haar op deze grond dan ook euthanasie of hulp bij zelfdoding niet ontzeggen.

Dit waardevolle boek zet je aan het denken over het grijze gebied in de gezondheidszorg waar moeilijke beslissingen moeten genomen worden over leven en dood. Het is geheel toegesneden op de Nederlandse situatie, maar het thema – de verdediging van de onmondige mens tegen de medische almacht – is grensoverschrijdend. De tekst is toegankelijk geschreven en laat zich vlot lezen.

@  Minervaria

Geen opmerkingen: