SMITS, R., Dageraad. Hoe taal de mens maakte. A’dam, Uitg. Nw. Amsterdam, 2009, 272 pp. – ISBN 978 90 468 0389 9
Een van de best bewaarde mysteries in de evolutionaire geschiedenis van de mens is de oorsprong en ontwikkeling van taal. Dat hoeft niet te verbazen want het gesproken woord vervliegt en laat geen sporen na. Wanneer de mens begon te spreken en hoe dit precies in zijn werk ging zal waarschijnlijk altijd in nevelen gehuld blijven. We kunnen alleen op basis van indirecte aanwijzingen gissen naar de oorsprong van het meest wezenlijke van alle menselijke vermogens.
Het taalvermogen moet de vroege mens in ieder geval evolutionair voordeel hebben opgeleverd. Lange tijd werd aangenomen dat de menselijke taal zich heeft ontwikkeld als een gesofisticeerd communicatiesysteem voor de jacht. Robin Dunbar, een autoriteit op het gebied, verlegde het accent naar de dagelijkse sociale interacties binnen jager-verzamelaarsamenlevingen.
Rik Smits, taalkundige en wetenschapsjournalist, heeft zo zijn eigen ideeën over het ontstaan van taal en de functie ervan in de menselijke evolutie. Volgens hem kan de noodzaak aan communicatie niet aan de basis liggen van de menselijke taal. De argumenten pro doorstaan zijn kritische analyse niet en vanuit verschillende invalshoeken zijn degelijke tegenargumenten te bedenken. De vraag is hoe het ontstaan van taal dan wel te verklaren is.
Volgens Smits spruit het taalvermogen voort uit de rijke binnenwereld van de mens. Mensen en dieren onderscheiden zich essentieel van elkaar door de kwaliteit van hun binnenwereld. Met behulp van de binnenwereld verwerken zowel mensen als dieren de indrukken van de buitenwereld om er gepast op te reageren. Maar anders dan bij dieren leidt de binnenwereld van mensen een actief zelfstandig bestaan. In hun onrustige geest borrelen onophoudelijk en ogenschijnlijk spontaan allerlei gedachten, gevoelens en activiteiten op. Mensen zijn, zelfs als ze rusten, innerlijk altijd bezig. Ze hebben bovendien een aangeboren aandrang om met de dingen om te gaan, om dingen anders te doen en hun vermogens telkens op een andere manier in te zetten en te benutten.
Smits reconstrueert het ontstaan en de ontwikkeling van die binnenwereld. Het vermogen om te gooien speelt daarbij een cruciale rol. Die heeft onze groeiende hersenen een gesofisticeerde rekenmachine opgeleverd, die van nut bleek voor andere vermogens zoals het vormen van concepten, logisch en abstract redeneren, tijdsbesef, gevoel voor ritme en zang. Die waren afzonderlijk allemaal nuttig voor het overleven en hebben er samen voor gezorgd dat mensen een zelfstandig opererende binnenwereld verwierven waarmee ze creatief konden denken en steeds nieuwe oplossingen konden verzinnen.
De integratie van deze vermogens moest wel leiden tot het ontstaan van taal als instrument om ze te structureren en te ordenen.
Taal is dus een noodzakelijk uitvloeisel van de ontwikkeling van een onafhankelijke binnenwereld. Dit kan volgens Smits niet eerder gebeurd zijn dan nadat er bij mensen ook een individueel bewustzijn was gegroeid. Voor het gebruik van taal zoals wij die kennen is zelfbesef nodig, het gevoel een afzonderlijk persoon te zijn en niet op te gaan in een of andere collectiviteit. Hij beredeneert dat dit proces betrekkelijk kort voor de landbouwrevolutie in het Midden-Oosten moet hebben plaats gevonden. Volgens hem vinden we zelfs sporen van de herinnering aan dat vroegere niet-individuele bewustzijn in een antiek werk als de Ilias.
Hij maakt zich verder sterk dat deze ontwikkeling nog helemaal niet af is. Hiervoor meent hij bewijzen te zien in de snelle maatschappelijke evolutie in de afgelopen eeuwen, waarin de waarde van de individuele mens als maatstaf steeds belangrijker wordt. Of dit een valabel argument kan zijn is uiteraard betwistbaar, want sterk beïnvloed door een Westerse individualistische kijk op mens en samenleving.
Bij gebrek aan getuigen en betrouwbare gegevens valt er over de evolutie van taal niet echt iets te bewijzen. Het verhaal van Smits is dan ook speculatief, en dat geeft hij zelf toe. Bij bepaalde stellingen had ik zeker bedenkingen, maar andere lijken me echt wel stevig te staan. Recent is er ook bewijsmateriaal opgedoken voor zijn theorie over de wijze waarop mensen in de gaten kregen hoe zaden zich ontwikkelen tot planten, wat hen op het idee bracht ze te kweken en te domesticeren.
De spitsvondige redeneringen van Smits en de intelligente combinatie van gegevens uit zeer uiteenlopende wetenschappelijke disciplines leveren een uitstekende uitdaging voor de geest. In de geest van Ockham hanteert hij het mes van de eenvoud. Zijn nuchtere en praktische interpretatie van archeologische vondsten heeft me zeer aangesproken.
Smits is geen wetenschapper, maar heeft zich zeer degelijk geïnformeerd en ontzettend veelzijdig gedocumenteerd. Hij lanceert in ieder geval een originele visie op het ontstaan van taal en hoe die met het mens-zijn verweven is. En hij verzamelt en combineert een schat aan gegevens uit zeer diverse hoeken, o.a. een boeiende vergelijkende analyse van de Ilias en de Odyssee.
Het verhaal van de menselijke taal is zeker niet eenvoudig en Rik Smits doet zijn best om het zo verteerbaar mogelijk te presenteren. Volgens mij had dit beter gekund. De journalist met de vlotte pen laat zich te gemakkelijk verleiden tot weliswaar meeslepende verhalen en sfeerbeelden, de essentie van het betoog wordt daardoor helaas wat vertroebeld. Een meer systematische benadering had misschien een minder aantrekkelijk resultaat opgeleverd, maar de redenering wellicht beter toegankelijk gemaakt.
Ondanks deze bedenkingen blijft het toch een boeiend en zeer inspirerend boek.
© Minervaria
Geen opmerkingen:
Een reactie posten