vrijdag 3 april 2009

Het einde van de middenklasse

GAGGI, M & E. NARDUZZI, Het einde van de middenklasse en de opkomst van de lowcostmaatschappij. (Vert. La fine del cete medio) A’dam, Van Gennep, 2007, 191 pp. – ISBN 978 90 551 5795 2

De middenklasse lijkt er wel altijd geweest: een bevolkingsgroep tussen de weinige rijken en de talloze kansarmen. In werkelijkheid is ze relatief kort geleden op het maatschappelijke toneel verschenen en niet eens overal op deze planeet. In veel regio’s heeft nooit een middenklasse bestaan, tenminste niet in de vorm die we in het Westen kennen.

In Europa is de middenklasse in de afgelopen tweehonderd jaar geleidelijk ontstaan uit de hogere burgerij als gevolg van de groeiende (inter)nationale handel en de industriële revolutie. Daardoor is ze een politieke factor van betekenis geworden, vooral als tegenwicht en buffer voor de massa potentieel revolutionaire arbeiders. De middenklasse werd het ijkpunt voor de waarden en cultuur van de verzorgingsstaat.

In de 21e eeuw zijn de economische, politieke en sociale basis van de middenklasse echter weggevallen. Nagenoeg iedereen is kapitalist geworden en kan zich de consumptiegoederen veroorloven die vroeger enkel voor de rijken en de leden van de middenklasse waren weggelegd. De traditionele groepen in de samenleving lijken vervangen door één grote, grijze sociale massa individuen. Die willen vooral genieten van de vele lowcostproducten, geproduceerd in lagelonenlanden met een minimaal sociaal vangnet, en tegelijk ook kunnen rekenen op goed functionerende overheidsdiensten. Deze omvangrijke groep in de samenleving wordt aan de onderkant begrensd door de 'nieuwe armoede' van ongespecialiseerde en deeltijdse werknemers die moeten concurreren met arbeiders in ontwikkelingslanden. Aan de bovenkant bevindt zich een vrij grote welgestelde klasse, die wordt gevormd door gevestigde rijken en de nieuwe kennisaristocratie.

De middenklasse verdwijnt als gevolg van de globalisering en de snelle technologische veranderingen. De arbeidsmarkt biedt steeds minder zekerheid. We beleven bovendien het einde van een tijdperk waarin een betere toekomst in het verschiet lag en waarin degenen die nog niet door de welvaart waren 'gezegend' in elk geval het gevoel hadden daarvoor op de wachtlijst te staan. In veel landen moet de koopkracht het vooral hebben van het aanbod van lowcostproducten en –diensten, meer dan van welvaartvaste lonen, hervormingen van het belastingstelsel of van de voorzieningen van de verzorgingsstaat.

Massimo Gaggi en Edoardo Narduzzi, respectievelijk journalist en socioloog, spitten deze evolutie uit. Ze belichten hoe complexe veranderingen op de markt en de demografische evolutie de middenklasse doen verbrokkelen en de fundamenten van haar product, de verzorgingsstaat, aantasten. Dit creëert een mogelijk explosieve politieke situatie waarin steeds meer onzekere mensen hun heil zoeken bij populistische partijen die hen een betere toekomst beloven door middel van simpele maar ontoereikende recepten. In de belabberde Italiaanse situatie vinden zij bij uitstek een voorbeeld van hoe het niet moet. Alle Europese landen zitten echter min of meer in hetzelfde schuitje.

Europa geldt in de wereld als het continent dat meer dan ieder ander zijn inwoners een vangnet van wijdvertakte en duurzame sociale bescherming heeft geboden. Een objectieve analyse binnen de internationale realiteit roept echter de vraag op hoelang dit Europees model nog betaalbaar blijft. Het risico bestaat dat ons model onverhoeds in elkaar stort in een context waarin de prijzen van activiteiten en goederen steeds meer worden bepaald door keuzes die in Beijing of Washington worden gemaakt.

Dit is een allesbehalve opwekkend beeld. Het model van de markteconomie dat op de rol van de middenklasse is gebaseerd en dat de politieke beslissingen van het oude continent lange tijd heeft beheerst verdwijnt. Het moet plaats maken voor het kapitalisme van de massaklasse. De politiek van het middenveld heeft bakzeil gehaald, kiezers zwalpen als lowcostconsumenten van de ene partij naar de andere al naar gelang hun lucratieve aanbod. Ook o.a. Farid Zakaria toont aan hoe het politiek consumentisme een gevaar vormt voor de democratie. Daar ligt volgens Gaggi en Narduzzi de bevolking in de opkomende Aziatische economieën niet van wakker. Die slurpt gulzig van de geneugten van de lowcostproducten en het is koffiedik kijken of ze mettertijd ook politieke zeggenschap zal opeisen. In ieder geval zal het voor de Europese politici een opgave zijn Europa van voldoende economische zuurstof te voorzien zonder af te zien van de essentiële verworvenheden van de laatste vijftig jaar.

Hoe kunnen ze dit waar maken? De auteurs stellen een nieuw maatschappelijk verdrag voor tussen burgers en overheid, waarin de sociale en individuele voorzieningen niet verdwijnen maar worden afgeslankt. De overheid zal moeten meegaan met de maatschappelijke evolutie en lowcostdiensten aanbieden van hoge kwaliteit. Een lowcostoverheid zou de voorzieningen niet zelf moeten inrichten, maar de private diensten beheren en borg staan voor een soepele gang van zaken en gewetensvol beheer. Dit klinkt niet nieuw: een minimale staat of tenminste een meer beperkte overheidsinmenging oftewel minder staat, meer privaat.

Tot op zekere hoogte valt daar iets voor te zeggen, vooral na het failliet van totalitaire “all-in” overheidsstelsels met ellenlange wachtlijsten en ondermaatse dienstverlening. Toch is de vraag hoever dit kan gaan zonder dat de armoede onaanvaardbaar gaat toenemen. De auteurs zien de VS niet als lichtend voorbeeld. Volgens mij moeten we ons ook niet spiegelen aan andere Europese landen met een ver doorgedreven privatisering van diensten zoals het Verenigd Koninkrijk, waar wie het kan betalen zich graag medisch laat verzorgen in het buitenland.

Zij pleiten dus zeker niet voor wildwestkapitalisme en economisch dynamische, maar ondemocratische stelsels. Zonder af te zien van de essentiële verworvenheden van de afgelopen 50 jaar moeten de Europese landen volgens hen in staat zijn een lowcostsamenleving te creëren met een menselijk gezicht.

Hoe dit moet of kan laten ze echter in het midden. Gaggi & Narduzzi beperken zich tot een objectieve analyse van de internationale economische realiteit. Volgens hen moet ieder land een eigen versie ontwikkelen. Die zal uiteraard moeten aansluiten bij de cultuur van het land. De Scandinavische landen – met een kleine machtafstand - zijn daar volgens hen in geslaagd door middel van hoge belastingen en een zeer uitgebreid netwerk aan voorzieningen. Hun eigen land – Italië – zit in het slop.

De vraag is natuurlijk of de middenklasse effectief verdwijnt, en daarmee de basis van de democratische overlegpolitiek, dan wel – zoals anderen menen - verarmt. Volgens de auteurs is het laatste niet echt het geval omdat producten steeds goedkoper worden. Ze houden daarmee echter geen rekening met het belang van de perceptie. Als het inkomen van mensen in zekere mate welvaartvast is, maar het verschil met dat van de groeiende groep welgestelden groter wordt, voelen zij zichzelf armer worden. Daarmee zitten ze in een zeer gespleten positie: ze willen enerzijds kunnen rekenen op de zekerheid van een sociaal vangnet maar ervaren tegelijk iedere vorm van belasting als een aanslag op hun levensstandaard. Hierin ligt zeker gedeeltelijk de oorzaak van het succes van populistische partijen en van de afkalving van de traditionele centrumpartijen.

Ook al bieden de auteurs een aantal interessante inzichten in een ingewikkeld maar uitdagend onderwerp, toch viel de onsystematische en ongestructureerde uitwerking mij behoorlijk tegen. De grote druk bevordert de leesbaarheid maar biedt daarvoor geen soelaas.

© Minervaria

Geen opmerkingen: