zondag 5 augustus 2001

De parende geest

MILLER, G., De parende geest. Seksuele selectie en de evolutie van het bewustzijn. A'dam/A'pen, Contact, 2001, 448 pp.

Over de herkomst van lichamelijke kenmerken zijn reeds sluitende theorieën opgesteld in de evolutiebiologie en evolutionaire psychologie. Veel minder eensgezind is men over de herkomst van het gedrag van dieren en mensen, en nog duisterder is dat voor de intellectuele eigenschappen van de mens.

In dit boek betoogt Miller dat de theorie van de seksuele selectie (de keuze van een partner heeft invloed op de voortplanting en het voortbestaan van een bepaalde genencombinatie) een plausibele verklaring vormt voor de oorsprong van een aantal typisch menselijke eigenschappen als creativiteit, moraal en taal. In dit opzicht is de ondertitel eigenlijk misleidend. Het bewustzijn omvat meer dan deze eigenschappen. In de oorspronkelijke Engelstalige uitgave is er geen ondertitel.

Vooraleer hij aan deze aspecten toekomt, geeft Miller een heldere uiteenzetting over de principes van de evolutietheorie. Hij baseert zich hiervoor op de nieuwste inzichten m.b.t. het onderwerp. Verder in het werk gaat hij dieper in op het mechanisme van de seksuele selectie bij de evolutie van kenmerken bij dieren en mensen. Dit mechanisme is o.a. verantwoordelijk voor een aantal kenmerkende geslachtsverschillen tussen mannetjes en vrouwtjes bij veel diersoorten. Hij bespreekt hierbij de belangrijke rol van de vrouwelijke voorkeuren bij de partnerkeuze.

In vroegere theorieën, zegt de auteur, heeft men het ontstaan en de evolutie van taal, intelligentie, creativiteit, moraal en andere zogenaamd typisch menselijke eigenschappen vooral verklaard door de overlevingswaarde van deze eigenschappen. Miller echter stelt dat deze eigenschappen vooral tot stand zijn gekomen door seksuele selectie, en wel door middel van wederzijdse partnerkeuze. Creativiteit, moraal en taal zijn volgens Miller 'fitnessindicatoren', die aangeven dat de bezitter ervan goede genen (eigenschappen) heeft. Ze zijn dus in wezen 'hofmakerij'gedrag, dat in de evolutie is versterkt omdat partners van het andere geslacht daaraan de voorkeur gaven.

Deze stelling wordt door de auteur onderbouwd door confrontatie met andere verklaringsmodellen, analogieën en voorbeelden. Toch vind ik het laatste deel van zijn boek, waar het juist gaat over deze eigenschappen, het minst overtuigend. Ik denk dat hij (zeker gedeeltelijk) gelijk heeft met zijn stelling, maar er blijven nog heel veel vragen en onverklaarde zaken over, bv. m.b.t. de wisselwerking van genetisch bepaalde eigenschappen en de (veranderende) sociaal culturele context. Een aantal toch belangrijke aspecten van het menselijke gedrag en samenleven wordt slechts terloops behandeld, bv. het streven naar status en positie, de verschillen tussen mannen en vrouwen in de wijze waarop zij een invulling geven aan die eigenschappen. De auteur zet alle zeilen bij om zijn stelling te bewijzen, maar ik vind dat hij te vlug gaat over invalshoeken die deze zouden kunnen ontkrachten of minder belangrijk maken.

Toch heb ik in dit werk kennis gemaakt met een zienswijze voor de verklaring van verschillende vormen van menselijk gedrag, met inbegrip van intellectuele activiteiten, die mij heel plausibel lijkt. Deze biedt inzicht in het fenomeen dat mensen vaak zoveel tijd en energie investeren in activiteiten, die niet onmiddellijk een praktisch nut of doel hebben. Het boek is geschreven in een vlotte stijl, er is een zeer nuttige verklarende woordenlijst, een zeer uitgebreide bronnenlijst, en aanbevolen literatuur.

© Minervaria

Geen opmerkingen: