FUKUYAMA, F., De nieuwe mens. Onze wereld na de biotechnologische revolutie. A'dam/A'pen, Uitg. Contact, 2002, 320 pp. – ISBN 90 254 1642 X
In zijn vorige boek kondigde Fukuyama het einde van de geschiedenis aan met de opkomst en implementatie van de liberale democratie. Het einde van de geschiedenis is (volgens hem) echter niet in zicht met betrekking tot de biotechnologische ontwikkelingen: wetenschap en technologie gaan steeds vooruit.
Fukuyama vreest dat de hedendaagse biotechnologie het mogelijk zal maken om de menselijke natuur te veranderen en ons daardoor zal overbrengen naar een "posthumane" fase in de geschiedenis. Deze vormt een bedreiging voor de liberale democratie, het politieke model dat hij het meest in overeenstemming ziet met de menselijke natuur. "A brave new world" is volgens F. nog geen achterhaald toekomstperspectief.
Een grotere politieke controle op de toepassingen van wetenschap en technologie is volgens hem de oplossing tegen deze bedreiging. "We moeten de staatsmacht gebruiken om de biotechnologie aan regels te binden." Deze uitspraak staat in schril contrast met zijn voorkeur voor economisch liberalisme, waar deregulering volgens hem de beste keuze is. Hij gaat ook niet in op de economische consequenties van de toepassing van agrarische biotechnologie voor grote groepen mensen in de wereld.
De auteur onderbouwt zijn stelling door middel van 3 benaderingswijzen.
In een eerste deel werkt hij aannemelijke toekomstscenario's uit van 4 verschillende biotechnologische ontwikkelingen, en belicht enkele primaire consequenties hiervan. Hij concludeert dat in de (nabije) toekomst de biotechnologie in staat zal zijn de menselijke natuur te manipuleren. vanuit verschillende hoeken kan hiertegen bezwaar worden ingebracht.
De mogelijke manipulatie van de menselijke natuur roept uiteraard de vraag op wat wij onder de menselijke natuur kunnen/moeten verstaan.
Dit komt in het tweede deel aan de orde. Fukuyama bespreekt een aantal filosofische vragen die worden opgeroepen door de mogelijkheid om de menselijke natuur te manipuleren, en daarbij verdiept hij zich vooral in de kwestie van de definitie van menszijn. Volgens hem heeft de menselijke natuur direct te maken met menselijke rechten en menselijke waardigheid, die vertaald worden in politieke rechten. Voor het antwoord op deze vragen baseert hij zich op de inzichten van de klassieke Griekse filosofie, en bij de modernere denkers, vooral op de gedachten van Nietzsche. Zijn betoog is een knap staaltje van integratie van inzichten uit zeer verschillende invalshoeken. Maar hij komt niet tot een sluitend antwoord op de vraag wat nu eigenlijk een mens tot mens maakt. Dit is niet mogelijk, het blijft een mysterie. Toch willen we volgens F. "de volle breedte van onze complexe geëvolueerde natuur beschermen tegen pogingen tot zelfmodificatie".
In een derde deel houdt F. een pleidooi voor een stelsel van regels aan de hand waarvan we onderscheid kunnen maken tussen geoorloofde en ongeoorloofde toepassingen van de biotechnologie. Regulering is in het algemeen ondoelmatig, stelt hij, en hier zien we de liberale econoom aan het woord, maar er zijn teveel commerciële belangen in het spel, waardoor een systeem van zelfregulering veel kans loopt te mislukken.
Alleen een meer of minder rigide vorm van regulering door de politieke verantwoordelijken kan ons voldoende garanties bieden. Hij geeft geen concrete aanwijzingen, maar weegt de voor- en nadelen af van zelfregulering door de wetenschappers en een externe regulering door de staat. Dit kan niet in algemene regels gegoten worden. Blijkbaar heeft de auteur zelf geen antwoord op zijn vraagstelling. Dit zou niet erg zijn, het gaat over een moeilijk te doorgronden thema, als hij dat maar duidelijk wou toegeven.
Het is, ondanks de toch complexe inhoud, een zeer leesbaar boek. Ook al ligt de centrale stelling op het eerste zicht niet in de lijn van de liberale ideologie van de auteur, bij nader inzien past die daar helemaal in. Mijn belangrijkste bedenking betreft het feit dat de auteur de menselijke waardigheid exclusief verbindt aan het respect en het behoud van de menselijke natuur (al kan hij niet zeggen wat deze inhoudt), en deze (of de schending hiervan) niet verbindt aan sociaal-economische leefomstandigheden van mensen. Deze rechtvaardigen volgens hem geen overheidsregulering. Mijn mening is, dat de laatste in even belangrijke mate bijdragen tot of afbreuk doen aan de menselijke waardigheid. De conservatieve invalshoek van de auteur komt duidelijk naar voor in de beschuldigingen van kortzichtigheid en ongenuanceerdheid gericht aan politiek links (veel vaker dan aan rechts).
© Minervaria
Geen opmerkingen:
Een reactie posten