vrijdag 29 september 2006

Niet zonder religie

SMITH, H., Niet zonder religie. Het belang van religie in de postmoderne maatschappij. (Vert. Why Religion Matters) Utrecht/A'pen, Uitg. Servire, 2001, 269 pp. – ISBN 90215 9719 5

Huston Smith, is de auteur van het boek De religies van de wereld.
In Niet zonder religie probeert hij aan te tonen dat religie van wezenlijk belang is voor de mensheid. Alleen religie geeft volgens hem zicht op vragen als: wie zijn wij, waarheen gaan wij, hoe moeten we leven?

De titel van dit boek intrigeerde mij, omdat ik vaststel dat men religie de laatste tijd minder verdedigt vanuit een waarheidsbetrachting dan wel vanuit het oogpunt van functionaliteit. Religie wordt heel vaak verantwoord als antwoord op fundamentele menselijke behoeften.

Volgens Smith verkeert de wereld, zowel in Oost als West, in een spirituele crisis. Die wordt veroorzaakt door de teloorgang van religieuze zekerheden en van het geloof in transcendentie. Aan de grondslag daarvan ligt het wetenschappelijke wereldbeeld, dat gekenmerkt wordt door materialisme en in mildere vorm naturalisme. Aanhangers van dit wereldbeeld matigen zich volgens hem het recht aan voor te schrijven waaruit kennis bestaat en welke opvattingen gerechtvaardigd zijn. Daarvoor gebruikt hij de metafoor van een tunnel: de tunnel van het modernisme. De factoren die deze tunnel veroorzaakt hebben en ondersteunen komen in het eerste deel van het boek aan de orde: het sciëntisme, het hoger onderwijs, de media en de wetgeving. Hier beschrijft Smith hoe onder invloed van deze factoren de samenleving geseculariseerd is en religie gemarginaliseerd.

In het tweede deel probeert hij dit traditionele wereldbeeld in ere te herstellen. Hierin is de mens en zijn onmiddellijke leefomgeving onderdeel van een metafysische werkelijkheid, die transcendent is, en niet afhangt van materie. Mensen ontlenen de zin van hun bestaan aan het deel uitmaken van een geheel dat veel groter is dan zijzelf en al het bestaande overkoepelt. Temidden de wisselvalligheden van het leven voelen zij zich gesteund door de idee dat dit alles past binnen het opzet van een grotere orde.

Smith toont hier overtuigend aan dat veel mensen troost en hoop halen uit deze gedachte. Het geeft hen de zekerheid dat hun bestaan en de kosmos een gelukkige afloop zal kennen, dat hun leven betekenis heeft. Deze overtuiging verschaft hen een gevoel van geborgenheid. Het traditionele wereldbeeld maakt de vervulling mogelijk van een elementair verlangen naar emotionele intimiteit in het diepste van het menselijk hart. Hij legt hierbij een zeer zinvol verband met de psychodynamische visie op de menselijke ontwikkeling. Aan dit diepmenselijke verlangen komt de religie tegemoet.

Tot zover deel ik de redenering van de auteur. Religie spruit voort uit een ingebouwde behoefte, en is voor veel mensen de vervulling van het "gat in het midden van het menselijk hart". Toch ga ik niet mee met hem wanneer hij ervan uitgaat dat dit de beste manier is waarop mensen hun leven echt zin kunnen geven. Steeds meer mensen geven een immanente betekenis aan hun bestaan, en hoeven daarvoor geen beroep te doen op en transcendente werkelijkheid.

Maar is religie waar? Het traditionele wereldbeeld kan volgens Smith alleen maar effect hebben als we geloven dat het waar is. De vraag is dus of religie berust op een echte werkelijkheid dan wel werkt zoals een placebo. Een wereldbeeld is immers wat het is, zegt hij: een beeld van de wereld, niet meer of minder. Het maakt dit beeld nog niet waar, het is alleen een voorstelling van zaken. Religie aanschouwt de wereld door de ogen van het geloof en ziet daardoor een andere wereld.

Deze vraag pakt Smith, zelf religieus, ook aan. Natuurlijk komt hij tot de conclusie dat het geloof berust op waarheid. Hij is er echter niet in geslaagd mij te overtuigen.

In de eerste plaats hangt volgens hem geloven in een immateriële werkelijkheid samen met persoonlijkheidstypes. Als dat zo is, wat is dan de waarde van een werkelijkheid die enkel voor een deel van de mensheid werkelijk is?

Ten tweede moet hij voor het aantonen van diezelfde werkelijkheid gebruik maken van een ingewikkeld gedachte-experiment, dat slechts door vergezochte argumenten ondersteund wordt. Dit komt neer op een soort hertovering van de wereld (Bauman, 1992).

Een derde bezwaar heb ik tegen zijn stelling dat wetenschap het grootste deel van ons normale leven bagatelliseert. Een argument voor de waarheid van het religieuze wereldbeeld is volgens hem dat de wetenschap ons alleen iets kan leren over wat 'inferieur' is. Deze terminologie heb ik al vaker gehoord: een meer omvattende werkelijkheid, ongeacht of ze al dan niet bestaat, wordt superieur geacht aan een werkelijkheid die ondubbelzinnig is aangetoond als zijnde waar. Dit argument leidt regelrecht naar morele oordelen over mensen die niet religieus zijn: de atheïst, een van zijn persoonlijkheidstypen.

Ten vierde verwijst hij volgens mij te nadrukkelijk naar het monotheïsme en het christelijk geloof als zijnde superieur. Dit is natuurlijk begrijpelijk vanuit zijn eigen achtergrond, maar toch zeer beperkend als het gaat over religie in het algemeen.

Ten vijfde beweert hij ten onrechte dat van geen van beide wereldbeelden, traditionele en moderne, kan bewezen worden dat het meer waarheid bevat dan het andere. Het traditionele wereldbeeld is volgens hem royaler dan het modernistische, en dat klopt zeker. Maar hij noemt het ook accurater, en dat durf ik te betwisten. Het is gebaseerd op speculatieve stellingen, die binnen het traditionele wereldbeeld geen bewijs nodig hebben omdat het om geloof gaat. Voor de verdediging ervan voert hij ook paranormale ervaringen aan, die van particuliere aard zijn, gebaseerd op dubieuze bronnen en in sommige gevallen wetenschappelijk weerlegd. Illustratief hiervoor zijn de uitschuivers met betrekking tot de evolutietheorie, die volgens S. een geloof is en niets verklaart, en de verdediging van ID.

Het treft mij toch telkens weer dat gelovigen het nodig vinden hun geloof op een rationele manier te onderbouwen, zelfs met bewijsmateriaal, ook al geven ze toe dat het gaat om geloof. Deze paradox treft ook de redeneringen van Smith. Hij had zich evengoed kunnen houden bij de waarde van religie voor het leven van de mens en het welzijn van individuen en een samenleving.

Dit boek biedt een aantal interessante inzichten. De indeling van wereldbeelden in functie van de problemen waarmee mensen worden geconfronteerd is er een van. De vergelijking tussen het traditionele en moderne wereldbeeld is verhelderend, en de kritische reflectie op het modernisme. De uiteenzetting over de aansluiting van religie bij diepmenselijke behoeften is ook het lezen waard. Dit geldt ook voor de nadruk op de betekenis van mythen.

Het betoog zelf is echter weinig doorzichtig. De auteur maakt teveel anekdotische zijsprongetjes, waardoor de gedachtegang niet meer helder verloopt. Al te vaak moet hij dan verwijzen naar een van de volgende hoofdstukken waar de aangehaalde vraag aan de orde zal komen. Kortom: het boek leest niet vlot.

Een echte oplossing of uitweg uit de impasse stelt Smith niet voor. Hij volstaat met de opmerking: "We zullen elkaar nooit vinden." Misschien is inderdaad enkel een soort vreedzame coëxistentie tussen gelovigen en niet-gelovigen haalbaar?

© Minervaria

Geen opmerkingen: